Scenario Analyse Model (SAM)

In Nederland is er een Landelijke Expertisegroep Bijzondere zedenzaken. Zij brachten reeds diverse rapporten met aanbevelingen uit.  Uit het rapport van 2008 (Nierop, N.M. & van den Eshof, P. ,2008) destilleren we het volgende advies. “De Expertisegroep adviseert de officier van justitie in Nederland over het al dan niet voortzetten van het opsporingsonderzoek en/of over het al dan niet vervolgen na een aangifte van seksueel misbruik. Aangezien de beoordeling plaatsvindt binnen een juridisch kader, richt de Expertisegroep zich op de vraag of de aangifte wordt ondersteund door de feiten uit het dossier. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar informatie die de aangifte ondersteunt (verifiëren), maar ook naar informatie die strijdig is met de aangifte (falsificeren).  Een voorwaarde voor het beoordelen van de zaak is dat het dossier voldoende relevante informatie bevat. Het gaat er niet zozeer om of alle denkbare informatie aanwezig is, maar vooral of het dossier voldoende informatie bevat voor een beoordeling door de Expertisegroep.

Landelijke Expertisegroep Bijzondere zedenzaken Nederland : werkwijze

Indien geconstateerd wordt dat het dossier onvoldoende relevante informatie bevat, zijn er vervolgens twee mogelijkheden: de Expertisegroep acht nader onderzoek zinvol en adviseert het opsporingsonderzoek voort te zetten of de Expertisegroep acht nader onderzoek zinloos en adviseert het opsporingsonderzoek te stoppen. Het uit voeren van nader onderzoek wordt zinloos geacht als in de ontstaansgeschiedenis van de zaak of in het opsporingsonderzoek op cruciale onderdelen van de zaak fouten zijn gemaakt die onherstelbaar zijn.  Indien wordt vastgesteld dat het dossier voldoende relevante informatie bevat om de zaak te kunnen beoordelen, richt de Expertisegroep zich op de vraag of de aangifte wordt ondersteund door de feiten uit het dossier. Wanneer de Expertisegroep geen feiten aantreft die de aangifte onderbouwen, feiten aantreft die tegenstrijdig zijn met de aangifte of feiten aantreft die aantoonbaar onjuist of onmogelijk zijn, luidt de conclusie dat de aangifte niet wordt ondersteund door feiten en wordt geadviseerd de beschuldigde niet (verder) te vervolgen. Wanneer geen tegenstrijdigheden worden aangetroffen en er feiten zijn die de aangifte ondersteunen, concludeert de Expertisegroep dat de aangifte wordt ondersteund door de feiten uit het dossier en wordt geadviseerd over te gaan tot vervolging van de beschuldigde.

Bron Nierop, N.M. & van den Eshof, P. ,2008

SAM-model

Daartoe ontwikkelde de Expertisegroep het SAM-model. (Scenario Analyse Model), een gedragskundig model voor het analyseren van twijfelachtige zedenzaken.  Als er twijfel bestaat over de geloofwaardigheid van een zedenmisdrijf worden vaak deskundigen benaderd om hierover een oordeel te geven. Meestal is dit een psycholoog of orthopedagoog die het dossier grondig bestudeert en een rapport schrijft. De gedachte hierachter is dat een deskundige een uitspraak zou kunnen doen over vraag of het misdrijf echt is gebeurd en aangeefster de waarheid heeft gesproken. Helaas is dat onmogelijk; maar een deskundige kan wel met behulp gedragswetenschappelijke kennis het dossier analyseren. Met het analysemodel bestaande uit factoren die van invloed zijn op de ontstaansgeschiedenis van onjuiste beschuldigingen kan men meer klaarheid scheppen. Met behulp van het model kan op chronologische volgorde worden worden nagegaan of deze factoren zich voordoen. Het analysemodel kan als leidraad fungeren voor iedereen die beroepsmatig te maken heeft met beschuldigingen in zedenzaken.

Nierop, N.M. & van den Eshof, P. ,2008) pleiten er voor dat de officier van justitie (Nederland) deskundigen raadpleegt voorafgaand aan het nemen van de vervolgingsbeslissing en niet pas in een later stadium. Dit voorkomt bovendien rolverwarring tussen de deskundige en de rechter (en de discussie over deskundigen die op de stoel van de rechter zouden zitten). Daarnaast pleiten Nierop et al. voor verdere ontwikkeling van de methoden om zedenzaken te beoordelen. “Deskundigen moeten meer aandacht schenken aan het aangiftescenario. Vijf
onderwerpen zijn hierbij cruciaal: 1) de volledigheid van de aangifte, 2) de ontstaansgeschiedenis van de aangifte, 3) de chronologie van gebeurtenissen, 4) de overeenstemming tussen beweringen en feiten, en 5) de beoordeling van het technisch realisme van het aangiftescenario”.

Omdat de bestaande methoden niet ideaal zijn, hebben Nierop et al.  een nieuw analysemodel ontwikkeld voor de beoordeling van zedenzaken. Hiervoor is gebruik gemaakt van
de literatuurstudie, de onderzoeksresultaten en de werkzaamheden van de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken, waaraan zij sinds de oprichting in 1999 zijn verbonden. Bij de beoordeling van zedenzaken moet waarheidsvinding centraal staan. Het is van belang de feiten te beschouwen (Nierop & Van den Eshof, 2001) en de ontstaansgeschiedenis van de beschuldiging te ontrafelen (Nierop & Van den Eshof, 2003; Van den Eshof & Nierop, 2007). Om meer zicht te krijgen op de vraag of er aanwijzingen zijn voor seksueel misbruik of een ander scenario moet de periode voorafgaand aan de beschuldiging worden geanalyseerd en moet rekening worden gehouden met omstandigheden die op de achtergrond een rol spelen.

Het analysemodel is gebaseerd op een chronologisch schema waarin een aantal cruciale momenten in de ontstaansgeschiedenis van een onjuiste beschuldiging wordt weergegeven (zie figuur 2).

Bron Nierop, N.M. & van den Eshof, P. ,2008

In het model wordt vervolgens ingegaan op achtergrondfactoren (zie figuur 4) en inhoudelijke factoren die op deze momenten kunnen leiden tot drie verschillende vormen van onjuiste beschuldigingen (zie figuur 3): er is wel seksueel contact geweest tussen het vermeende slachtoffer en de beschuldigde, maar het is anders verlopen dan in de aangifte wordt verklaard (zie figuur 5); er is geen seksueel contact geweest en er is sprake van misleiding (zie figuur 6); er is geen seksueel contact geweest, maar op grond van verkeerde interpretaties is aangeefster ervan overtuigd
dat het seksueel misbruik heeft plaatsgevonden (zie figuur 7).

Bron Nierop, N.M. & van den Eshof, P. ,2008

Let wel: alleen wanneer sprake is van misleiding kunnen we spreken over een valse aangifte in de zin van art. 188 Wetboek van Strafrecht (Nederland). In de beide andere gevallen is de aangifte onjuist, maar niet opzettelijk vals. Het is daarom beter om in het algemeen te spreken over onjuiste beschuldigingen in plaats van valse beschuldigingen aldus Let wel: alleen wanneer sprake is van misleiding kunnen we spreken over een valse aangifte in de zin van art. 188 Wetboek van Strafrecht. In de beide andere gevallen is de aangifte onjuist, maar niet opzettelijk vals. Het is daarom beter om in het algemeen te spreken over onjuiste beschuldigingen in plaats van valse beschuldigingen aldus Nierop, N.M. & van den Eshof, P. ,2008.

Voorts wordt in het model ingegaan op sociaalpsychologische factoren die zowel tijdens het ontstaan van de onjuiste beschuldiging als in de fase na de onthulling een escalerend effect hebben (zie figuur 8). De laatste factor van het model wordt gevormd door fouten die door de politie worden gemaakt in het opsporingsonderzoek (zie figuur 9). Het Scenario Analyse Model wordt hieronder nader uitgewerkt. Voorts wordt in het model ingegaan op sociaalpsychologische factoren die zowel tijdens het ontstaan van de onjuiste beschuldiging als in de fase na de onthulling een escalerend effect hebben (zie figuur 8). De laatste factor van het model wordt gevormd door fouten die door de politie worden gemaakt in het opsporingsonderzoek (zie figuur 9).

Met behulp van het Scenario Analyse Model kunnen relevante factoren met betrekking tot de ontstaansgeschiedenis van een beschuldiging van seksueel misbruik op een redelijk systematische manier in kaart worden gebracht.

Achtergrondfactoren

Alvorens dieper in te gaan op de verschillende soorten onjuiste beschuldigingen van seksueel misbruik, is het zinvol stil te staan bij een aantal achtergrondfactoren. Eén of meer van de drie volgende factoren kunnen een rol spelen: 1) conflicten, 2) psychische of sociale problemen, 3) bezorgdheid.

Conflicten
Op de achtergrond van een onjuiste beschuldiging kunnen conflicten een belangrijke rol spelen. Het kan gaan om conflicten binnen het gezin (ruzie over de opvoeding), om conflicten binnen de relatie (echtscheiding), om conflicten binnen de familie (jarenlange vetes), om conflicten in de buurt (waarbij buurtroddels en het geruchtencircuit een belangrijke rol spelen), etc.

Psychische of sociale problemen
Ook kunnen psychische of sociale problemen op de achtergrond aan de orde zijn bij onjuiste beschuldigingen. Psychische of daaraan gerelateerde problemen zijn borderline persoonlijkheidsstoornis, somberheid, depressie, posttraumatische stress stoornis, dissociatieve identiteitsstoornis, anorexia, automutilatie, suïcidepogingen. Tevens kunnen sociale problemen een rol spelen bij onjuiste beschuldigingen. Te denken valt aan problemen met relaties, op het werk, met school of met de studie. Psychische en sociale problemen kunnen op twee manieren leiden tot het doen van een onjuiste beschuldiging. In de eerste plaats kan er sprake zijn van behoefte aan aandacht vanwege de problematische situatie waarin men verkeert. In de tweede plaats gebeurt het dat mensen trachten te achterhalen wat de óórzaak is voor hun psychische of sociale problemen en vervolgens ‘ontdekken’ dat zij (vroeger) zijn misbruikt. Hierbij speelt wellicht het psychologische fenomeen ‘externe attributie’ een rol; het kan aantrekkelijk zijn de oorzaak voor je problemen buiten jezelf te zoeken.

Bezorgdheid
Een derde achtergrondfactor bij onjuiste beschuldigingen wordt gevormd door bezorgdheid. Wanneer het niet goed gaat met iemand, kunnen mensen uit de omgeving empathisch reageren. Mensen trachten de oorzaak van iemands malaise te achterhalen door erover te praten, door vragen te stellen en door signalen te interpreteren; hierbij kan veel verkeerd gaan. De omgeving van vermeende slachtoffers wordt gevormd door ouders, partners, vriendinnen, leerkrachten, groepsleiders, etc. Ook de politie kan in dit opzicht een rol spelen in het ontstaan of voortbestaan van onjuiste beschuldigingen; uit bezorgdheid kunnen zij een (te) slachtoffergerichte houding aannemen.

Bron Nierop, N.M. & van den Eshof, P. ,2008

Seksueel contact

Bij onjuiste beschuldigingen die betrekking hebben op daadwerkelijk seksueel contact spelen drie zeer uiteenlopende factoren een rol: 1) spijt, 2) vertekening en 3)
interpretatie door anderen.

Spijt
Een vrijwillig contact kan naderhand worden beschouwd als een onvrijwillig contact, doordat de betrokkene later anders is gaan denken over dat contact (‘veranderd perspectief ’). Zij kan bijvoorbeeld spijt hebben omdat de seks tegenviel, ze seksuele handelingen heeft verricht of ondergaan die ze normaliter niet zou doen, de man in kwestie na afloop onaardig deed, ze vreemdging, dronken was, etc. Spijt alleen is echter niet voldoende voor het doen van aangifte. Daarvoor moet dus een aparte reden zijn, zoals druk vanuit haar omgeving, wraak, de schuld bij de ander willen leggen, een persoonlijkheidsstoornis, behoefte aan aandacht, of het willen behouden van haar zelf beeld (‘zoiets zou ik nooit vrijwillig doen’) ten opzichte van zichzelf en haar omgeving.

Vertekening
Ook kan een onjuiste beschuldiging volgen op een onvrijwillig seksueel contact. De onjuistheid van de beschuldiging zit dan in het feit dat de beschuldiging is vertekend (meer seksuele handelingen, meer geweld, meer daders) om de ernst van het feit of de geloofwaardigheid van de aangifte te vergroten.

Interpretatie door anderen
Soms is er sprake van seksueel contact dat niet door de direct betrokkenen maar door ánderen wordt geïnterpreteerd als misbruik. Te denken valt aan experimenteergedrag van kinderen (doktertje spelen, etc.) en aan seksueel contact tussen verstandelijk gehandicapten binnen een intramurale instelling.

Bron Nierop, N.M. & van den Eshof, P. ,2008

Misleiding of misverstand

Wanneer een beschuldiging zich richt op seksueel misbruik dat in werkelijkheid helemaal niet heeft plaatsgevonden, rijst de vraag of de aangeefster zich hiervan bewust was. Is er sprake van misleiding? Van een misverstand? Of van iets er tussenin? Het is niet altijd mogelijk om precies vast te stellen in welke van deze categorieën een onjuiste beschuldiging valt. Het is echter altijd van belang de verschillende factoren die een rol spelen bij de ontstaansgeschiedenis in kaart te brengen.

Motieven voor misleiding

Er zijn verschillende motieven voor het uiten van valse beschuldigingen: het hebben van een specifiek belang bij de aangifte, wraak willen nemen op de beschuldigde, het creëren van een alibi en het krijgen van aandacht door het doen van aangifte.

Specifiek belang
Een aangeefster kan een specifiek belang hebben, zoals het naar haar hand zetten van een omgangsregeling met haar ex-partner of zij kan de beschuldigde chanteren (‘als jij mij niet betaalt / een betere positie bezorgt / een voldoende geeft voor mijn tentamen, dan stap ik naar de politie’).

Wraak
Er kan sprake zijn van wraak, bijvoorbeeld op een ex-man, een leidinggevende, een leerkracht die een onvoldoende heeft gegeven, een strenge vader, een ongewenste stiefvader, etc.

Alibi
Een relaas over verkrachting kan ontstaan wanneer een aangeefster een verklaring nodig heeft voor het feit dat ze op een andere tijd en plaats was dan van haar werd verwacht (bijvoorbeeld bij spijbelen van school, vreemdgaan, te lang in de discotheek blijven).

Aandacht
Slachtofferschap genereert tegenwoordig een hoop aandacht en sympathie, zeker na de hele MeToo media-aandacht. De media hebben veel belangstelling voor slachtoffers en er zijn talloze belangengroeperingen en lotgenotengroepen. Slachtofferschap ontslaat mensen ten dele van hun verantwoordelijkheid voor allerlei psychosociale problemen. Door aangifte te doen van een zedenmisdrijf verkrijgt een aangeefster onmiddellijk de status van slachtoffer en de bijbehorende aandacht.

Bron Nierop, N.M. & van den Eshof, P. ,2008

Onjuiste interpretatie leidt tot misverstanden

Mensen uit de omgeving van slachtoffers van zedendelicten merken soms dat er iets aan de hand is met hun kind, partner, leerling of pupil, zonder dat deze rechtstreeks heeft verteld dat hij of zij wordt misbruikt. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van teruggetrokken gedrag, nachtmerries of letsel. Soms leidt het signaleren hiervan tot het ontdekken van seksueel misbruik en tot het beëindigen ervan. De overheidscampagne ‘Ik zie ik zie wat jij niet ziet’ in Nederland stimuleert mensen alert te zijn op signalen van kinderen, om zo misbruik, mishandeling, verwaarlozing en prostitutie te bestrijden. Problematisch echter is het feit dat geen enkel signaal exclusief verbonden is aan seksueel misbruik. De eerder genoemde signalen (teruggetrokken gedrag, nachtmerries en letsel) kunnen bijvoorbeeld ook het gevolg zijn van pesten op school. In zedenzaken is het gevaar van verkeerde interpretatie levensgroot. Het referentiekader van waaruit de signalen worden geïnterpreteerd kan een belangrijke rol spelen. Een vrouw die zelf misbruikt is, zal verontrustende signalen van haar kind wellicht eerder (terecht of onterecht) interpreteren als signalen van seksueel misbruik.

De achtergrondfactoren bezorgdheid, conflicten en psychische of sociale problemen zijn belangrijk. Bij onjuiste beschuldigingen worden signalen soms onbewust, soms min of meer bewust verkeerd geïnterpreteerd. Verschillende onderwerpen kunnen op verschillende momenten door verschillende personen verkeerd worden geïnterpreteerd. Op hoofdlijnen vallen de onderwerpen uiteen in vijf categorieën: gedragingen of feiten, dromen of beelden, verzorgingshandelingen, klinische gegevens, medische gegevens.

Gedragingen of feiten
Bij gedrag dat verkeerd kan worden geïnterpreteerd, kan worden gedacht aan ouders die het gedrag van hun kinderen interpreteren. Ouders signaleren bijvoorbeeld dat hun kind somber of angstig is, seksueel getinte opmerkingen maakt, fysiek bezig is met seksueel getint gedrag of ineens weer in bed plast. Uit bezorgdheid (één van de eerder beschreven achtergrondfactoren) vragen zij zich af wat er aan de hand is en zoeken zij naar een verklaring voor het gedrag. Ook bepaalde feiten kunnen verkeerd worden geïnterpreteerd. Wat betekent een bloedvlekje in de onderbroek van een zesjarige? Waarom nodigt de buurman zo vaak kinderen uit om dvd’s te kijken?

Dromen of beelden
Interpretatie van dromen is op zichzelf interessant, maar heeft in het kader van waarheidsvinding binnen het opsporingsproces geen enkele functie. Wanneer iemand droomt over seks, betekent dat niet dat er in werkelijkheid sprake is (geweest) van seks of van misbruik. Het plotseling zien van beelden of flitsen van seksueel misbruik kan optreden in of buiten therapie. Geraerts et al. (2007) concluderen op basis van onderzoek dat dat in therapie ontstane beelden (hervonden herinneringen) niet gebaseerd zijn op werkelijke gebeurtenissen en dat buiten therapie ontstane beelden niet zozeer wijzen op hervonden herinneringen maar op continue herinneringen waarvan de continuïteit is onderschat. Dromen of beelden alleen kunnen nooit de basis vormen van een aangifte.

Verzorgingshandelingen
Jonge kinderen zijn van anderen af hankelijk wat betreft lichamelijke hygiëne. Dit geldt ook voor bepaalde groepen volwassenen, zoals verstandelijk gehandicapten, lichamelijk gehandicapten of bijvoorbeeld demente bejaarden. Kleren moeten worden uitgetrokken, luiers verschoond, billen afgeveegd of gewassen, rode schaamlippen met zalf ingesmeerd. Het zijn intieme handelingen die door ouders, crècheleidsters, verpleegkundigen of groepsleiders worden verricht. In een strafrechtelijke context kunnen deze handelingen echter een heel andere betekenis krijgen.

Klinische gegevens
Hulpverleners kunnen fouten maken bij het interpreteren van klinische gegevens. Zo kan ten onrechte een causaal verband worden verondersteld, waarbij wordt aangenomen dat aan (symptomen van) bepaalde stoornissen (posttraumatische stress stoornis, dissociatieve identiteitsstoornis, anorexia of automutilatie) wel seksueel misbruik ten grondslag moet liggen. Ook komt het voor dat hulpverleners actief op zoek gaan naar de oorzaak van psychische problemen door al dan niet met behulp van suggestiegevoelige technieken in het verleden van hun cliënt te zoeken naar traumatische gebeurtenissen die de cliënt zich niet kan herinneren omdat deze ze heeft verdrongen. Een dergelijke werkwijze wordt door de Gezondheidsraad Nederland (2004) sterk afgeraden. Het verkeerd interpreteren van klinische gegevens wordt extra problematisch wanneer andere hulpverleners de eerder gestelde diagnose overnemen zonder na te gaan of deze correct is. Ten slotte speelt bij het interpreteren van klinische gegevens een rol dat de groep van hulpverleners groot is, qua samenstelling zeer gevarieerd en kwalitatief zeer verschillend. Aan de ene kant staan de hulpverleners in het reguliere circuit, aan de andere kant de hulpverleners in het alternatieve circuit. De scheidslijn met betrekking tot het onjuist interpreteren van klinische gegevens kan niet zonder meer worden getrokken tussen reguliere hulpverleners enerzijds en alternatieve hulpverleners anderzijds.

Medische gegevens
Ook medische gegevens kunnen ten onrechte worden aangezien voor signalen van seksueel misbruik. Te denken valt hierbij aan luieruitslag, scheurtjes rondom de anus, afwijkende of openstaande schaamlippen of een gescheurd maagdenvlies. Geen van deze verschijnselen zijn exclusieve symptomen van seksueel misbruik. Desalniettemin veroorzaken zij veel paniek, zeker wanneer een niet in letsel gespecialiseerde arts het vermoeden van misbruik bevestigt. Het is van belang dat de diagnose verifieerbaar is. Daarom moeten de symptomen zorgvuldig worden beschreven en bij voorkeur worden gefotografeerd. Ook is het noodzakelijk dat artsen zorgvuldig beargumenteren waarop zij hun diagnose baseren. Er is een verschil tussen ‘het kind is misbruikt en er is anaal letsel’ en ‘moeder zegt dat het kind misbruikt is en er zijn scheurtjes rondom de anus zichtbaar’. Wanneer een arts vaststelt dat er sprake is van seksueel misbruik kan dat
van doorslaggevende betekenis zijn, of de diagnose correct is of niet.

Bron Nierop, N.M. & van den Eshof, P. ,2008

Escalerende sociaalpsychologische factoren

Tijdens de hele ontstaansgeschiedenis van onjuiste beschuldigingen, kunnen met name twee sociaalpsychologische factoren een escalerend effect hebben: ‘confirmation bias’ en ‘sociale interactie’. Onder confirmation bias wordt verstaan het zoeken van bevestiging van het eigen vermoeden zonder acht te slaan op alternatieve verklaringen. Confirmation bias doet zich vooral voor tijdens het ontstaan van onjuiste beschuldigingen en doet zich voor op verschillende terreinen: suggestief en frequent ondervragen, shoppen bij hulpverleners, shoppen bij artsen. Ook na de onthulling van het misbruik kunnen sociaalpsychologische factoren een escalerend effect hebben. Dit wordt vooral veroorzaakt door het feit dat mensen onderling praten over het misbruik; dit valt onder het begrip ‘sociale interactie’. Verschijningsvormen van sociale interactie zijn in dit verband: collaborative storytelling, sneeuwbaleffect en het zoeken van een zondebok. De diverse verschijningsvormen van escalerende sociaalpsychologische factoren worden hier besproken.

Suggestief ondervragen
Het is logisch dat er vragen worden gesteld wanneer er een vermoeden van seksueel misbruik is. Maar het suggestief ondervragen van kinderen en volwassenen kan een desastreus effect hebben op de betrouwbaarheid van de verklaringen (‘pappa heeft je plasser zeker aangeraakt hè?’). Ook het stellen van gesloten vragen kan een sturende werking hebben (‘heeft pappa je plasser aangeraakt?’). Naderhand is niet meer vast te stellen wat iemand uit zichzelf wist en wat hij van de ‘ondervrager’ heeft opgepikt; dit wordt ‘bronamnesie’ genoemd. In een forensische context is van groot belang dat duidelijk is wat de informatiebron is.

Frequent ondervragen
Ook het frequent ondervragen kan de betrouwbaarheid van verklaringen schade toebrengen. Wanneer een vraag meerdere keren wordt herhaald, kan bij de ondervraagde de indruk ontstaan dat hij het verkeerde antwoord heeft gegeven, waarop hij zijn antwoord verandert. Dit fenomeen doet zich niet alleen bij kinderen voor, maar ook bij suggestiegevoelige (‘suggestibele’) volwassenen (zoals bij zwakbegaafden of verstandelijk gehandicapten).

Shoppen bij hulpverleners
Wanneer een vermoeden van seksueel misbruik ontstaan is, wordt soms de hulpverlening ingeschakeld. Dat is op zich niet verkeerd, zolang het doel niet is bevestiging te zoeken voor het vermoeden van misbruik (‘confirmation bias’). Als de ene hulpverlener het vermoeden niet bevestigt, wordt de volgende hulpverlener ingeschakeld. Dit patroon wordt ook wel ‘shoppen’ genoemd. Er blijken uiteindelijk altijd wel hulpverleners te vinden die het vermoeden bevestigen, ongeacht wat collega’s eerder over de casus hebben gezegd.

Shoppen bij artsen
Kinderen worden soms aan ingrijpende onderzoeken blootgesteld om duidelijkheid te krijgen omtrent het vermoeden van seksueel misbruik. Dit kan noodzakelijk en nuttig zijn, maar ook hier kan sprake zijn van shopgedrag. Het onderwerpen van kinderen aan uitvoerig medisch onderzoek kan bovendien deel uitmaken van een patroon van zeer frequent bezoek aan de huisarts, om allerlei futiele redenen. In dat kader moet de mogelijkheid van Münchausen by proxy niet worden uitgesloten. Dit is een psychische aandoening waarbij volwassenen aandacht trachten te krijgen door ziektes bij hun kinderen te creëren of voor te wenden. Een andere variant is Münchausen, waarbij mensen bij zichzelf ziektes creëren of voorwenden om aandacht te krijgen. De aandoening en met name de gevolgen ervan zijn (juridisch) moeilijk aantoonbaar, maar zijn reden voor ernstige zorg.

Collaborative storytelling
Ook kan na de onthulling informatie aan het oorspronkelijke relaas worden toegevoegd. Mensen kunnen met elkaar praten om samen te reconstrueren, om hun eigen (juiste of onjuiste) informatie toe te voegen aan het verhaal, om het verhaal door te vertellen (roddelen) waarbij het verhaal ongemerkt verandert. Deze processen kunnen zich voordoen tussen twee personen (vermeend slachtoffer en moeder, bijvoorbeeld) of binnen een groep personen (bijvoorbeeld op school, in de wijk, op de sportclub, binnen een familie die de aangeefster steunt tegenover een vermeend misbruikende (stief)vader). In psychologische termen: problematisch bij deze sociaalpsychologische processen, die onder de noemer ‘collaborative storytelling’ (Wagenaar & Crombag, 2005) vallen, is niet alleen dat het oorspronkelijke verhaal wordt veranderd (door ‘post hoc informatie’), maar ook dat men achteraf vaak niet meer weet wat het oorspronkelijke verhaal was en waar de aanvullende informatie vandaan kwam (‘bronamnesie’).

Sneeuwbaleffect
Een andere escalerende factor is het ‘sneeuwbaleffect’. Na de onthulling van seksueel misbruik volgen de gebeurtenissen elkaar soms in hoog tempo op. De omgeving onderneemt onmiddellijk actie (inschakelen van politie, artsen en hulpverleners,

school op de hoogte stellen), waarna er geen weg terug meer is voor het vermeende slachtoffer. Een welhaast klassiek voorbeeld is een meisje dat te laat thuiskomt van het stappen, waarop haar ouders bezorgd vragen: ‘er is toch niets ergs gebeurd?’. De dochter hoeft dan alleen nog te knikken of in tranen uit te barsten of er wordt geconcludeerd dat er wel sprake zal zijn van een aanranding of verkrachting, waarna de politie wordt ingeschakeld en de school wordt geïnformeerd. Wanneer de vermeende slachtoffers tijdens het intakegesprek en het aangifteverhoor worden bijgestaan door de vertrouwenspersoon die ook betrokken was bij de onthulling van het misbruik, is de weg terug vrijwel volledig afgesloten.

Zondebok
Zowel bewuste als onbewuste onjuiste beschuldigingen kunnen zich richten op zwarte schapen uit de omgeving van het vermeende slachtoffer. Expres om hem een hak te zetten, of onbedoeld maar vanwege de aanname dat deze man het misbruik wel eens gepleegd zou kunnen hebben. Het kan gaan om onsympathieke, dominante, strenge mannen of om seksistische, ranzige mannen of om mannen die nou eenmaal in de gelegenheid waren om misbruik te plegen doordat zij toegang hadden tot het vermeende slachtoffer. We spreken van zwarte schapen of ‘easy targets’: mannen die een makkelijk doelwit zijn voor valse beschuldigingen en onjuiste vermoedens.

Bron Nierop, N.M. & van den Eshof, P. ,2008

Escalerende factoren bij opsporingsonderzoek

De ontstaansgeschiedenis van een onjuiste beschuldiging eindigt als het goed is bij een opsporingsonderzoek, maar het opsporingsonderzoek kan ook deel uitmaken van de ontstaansgeschiedenis. Een aantal escalerende factoren speelt daarbij een rol: slachtoffergerichte werkwijze, opsporingsonderzoek is niet degelijk, opsporingsonderzoek is onvolledig, de verslaglegging is onvolledig of onjuist en de gegevens zijn onvoldoende gestructureerd of geanalyseerd.

Slachtoffergerichte werkwijze
Een aangifte vormt vaak de juridische start van een opsporingsonderzoek; doel van een opsporingsonderzoek is waarheidsvinding. Na een aangifte moeten rechercheurs nagaan of de gegevens uit de aangifte worden ondersteund door feiten (getuigenverklaringen, technische sporen, controle van alibi’s, etc.). Tegen deze achtergrond is het opmerkelijk dat de termen ‘aangeefster’ en ‘slachtoffer’ vaak door elkaar worden gebruikt (zelfs in de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik). Een aangeefster is formeel immers pas een slachtoffer wanneer het misbruik is bewezen. Men spreekt tijdens een opsporingsonderzoek ook niet over een dader maar over een verdachte. Het is van belang voor ogen te houden dat onderzocht moet worden óf iemand inderdaad slachtoffer is. Wanneer meteen wordt aangenomen dát iemand slachtoffer is, kan dat leiden tot problemen in het opsporingsonderzoek. Voorbeelden van een slachtoffergerichte werkwijze zijn dat hulpverlening prevaleert boven waarheidsvinding, het toelaten van vertrouwenspersonen bij het verhoor, het opnemen van de aangifte in etappes, het
onvoldoende onderbouwen van de aanhouding van de verdachte, een gebrek aan objectiviteit tijdens het verdachtenverhoor.

Opsporingsonderzoek niet degelijk
Wanneer het opsporingsonderzoek niet degelijk wordt uitgevoerd, kan dat een escalerend effect hebben. Deze factor kan voortvloeien uit een slachtoffergerichte werkwijze of domweg uit gemakzucht. Voorbeelden zijn het onvoldoende doorvragen in verhoren, het stellen van sturende of meerkeuzevragen, genoegen nemen met het feit dat juridische bestanddelen ontbreken waardoor de informatie te globaal blijft, kwetsbare personen (zoals kinderen en verstandelijk gehandicapten) niet verhoren in een verhoorstudio.

Opsporingsonderzoek onvolledig
Nauw verwant aan het niet degelijk uitvoeren van opsporingshandelingen, is een onderzoek dat onvolledig is. Hierbij speelt het onvoldoende in kaart brengen van de ontstaansgeschiedenis van een beschuldiging een prominente rol. Voorbeelden zijn: geen achtergrondinformatie over aangeefster of verhoudingen inwinnen, relevante getuigen niet ondervragen, onvoldoende onderzoek verrichten naar de rol van de hulpverlening of artsen, te weinig feitelijk of technisch onderzoek doen (feiten controleren), alternatieve scenario’s niet onderzoeken.

Verslaglegging onvolledig of onjuist
Alle betrokken partijen (politie, officier van justitie, raadslieden en rechters) moeten kunnen vertrouwen op een correcte verslaglegging van verhoren en andere opsporingshandelingen. Wanneer de verslaglegging onvolledig of onjuist is, vormt dat een serieus probleem ongeacht of er sprake is van opzet. Onvolledige of onjuiste verslaglegging kan voortvloeien uit een slachtoffergerichte werkwijze (zwakke elementen worden niet vermeld of sterker weergegeven) of uit gemakzucht. Voorbeelden zijn het onvoldoende uitwerken van informatieve gesprekken, onjuiste verslaglegging van aangifteverhoren of studioverhoren, onvolledige verslaglegging van opsporingshandelingen in het dossier, onjuiste weergave van de feiten in een overzichtsproces-verbaal, verhoor niet controleerbaar omdat het niet is opgenomen op geluidsband.

Gegevens onvoldoende gestructureerd en geanalyseerd
Het is noodzakelijk dat de politie zich in een opsporingsonderzoek niet beperkt tot het verzamelen van informatie. De informatie moet ook worden gestructureerd en geanalyseerd. Met behulp van een tijdlijn kunnen de feiten in kaart worden gebracht. Tegenstrijdigheden worden dan ook eerder gesignaleerd. Het is belangrijk dat feiten worden onderscheiden van interpretaties en conclusies. Ook is noodzakelijk dat een onderscheid wordt gemaakt tussen getuigen.

Model getuigendifferentiatie

Een getuigenverklaring mag in principe geen meningen, gissingen of veronderstellingen bevatten; ook mag de verklaring geen conclusies inhouden.

Bron Nierop, N.M. & van den Eshof, P. ,2008

De verklaring van een getuige kan fungeren als bewijsmiddel (art. 339 lid 1 sub 3 Wetboek van Strafvordering Nederland). Blijkens het wetboek moet het gaan om een mededeling omtrent feiten of omstandigheden die de getuige zelf heeft waargenomen of ondervonden (art. 342). In de jurisprudentie is het wetsartikel danig opgerekt: in het ‘de auditu’ arrest bepaalde de Hoge Raad dat ook een verklaring ‘van horen zeggen’ als bewijs mag worden gebruikt (20 december 1926, NJ 1927). De Hoge Raad wees er echter op ‘dat verklaringen van horen zeggen in vele gevallen slechts van zeer betrekkelijke waarde zullen zijn en dus met uiterste behoedzaamheid moeten worden beschouwd’. Wanneer in een opsporingsonderzoek onvoldoende onderscheid wordt gemaakt tussen een getuigenverklaring en een verklaring van horen zeggen, kan dat een escalerend effect hebben.  Nierop, N.M. & van den Eshof, P. (2008) hebben een indeling ontwikkeld, waarin de getuigenissen worden gedifferentieerd naar tijdstip en inhoud. Getuigen die het vermeende misbruik geheel of gedeeltelijk hebben waargenomen (‘getuige-waarnemer’); getuigen die de aangeefster kenden tijdens periode waarin het mogelijke misbruik heeft plaatsgevonden (‘getuige van de situatie rondom het mogelijke misbruik’); getuigen die de aangeefster kenden tijdens periode waarin de onthulling van het misbruik heeft plaatsgevonden (‘getuige van de situatie rondom de onthulling’); getuigen die niets hebben waargenomen en geen contact hebben gehad met de aangeefster (‘getuige van horen zeggen’). Met behulp van een tijdlijn kan worden nagegaan welke rol de diverse getuigen spelen tijdens de ontstaansgeschiedenis: op welk moment waren zij getuige en waarvan precies?

 

Bron Nierop, N.M. & van den Eshof, P. ,2008

Binnen de rechtspsychologie bestaat veel aandacht voor getuigen en vooral voor de fouten die zij kunnen maken. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om fouten in de waarneming, om fouten die ontstaan door beïnvloeding, zoals ‘misleading post event information’ en ‘collaborative storytelling’, of om fouten die ontstaan door ‘confirmation bias’. Wanneer in een opsporingsonderzoek niet wordt nagegaan of getuigen fouten hebben gemaakt, kan dat een escalerend effect hebben.

Conclusie

De werkwijze die hierboven beschreven wordt en waar een Landelijke Expertisegroep zoals in Nederland wordt ingeschakeld bestaande uit forensisch gespecialiseerde medewerkers (psychiaters, klinisch psychologen, klinisch seksuologen) verdient ernstige aanbeveling.

In de meeste rapporten uit de verslagperiode 2003-2007 was het advies van de Expertisegroep om het rechercheonderzoek te stoppen vanwege ernstige tekortkomingen (69%). Dit heeft te maken met de categorieën zaken die worden voorgelegd. In de vorige verslagen van de Expertisegroep is al uiteengezet dat aangiften die zijn gebaseerd op hervonden herinneringen, herinneringen van voor de derde verjaardag en ritueel misbruik in verreweg de meeste gevallen zeer problematisch zijn (Nierop & Van den Eshof, 2003).

Bij de facultatieve zaken vallen twee categorieën op: ‘misbruik dat langer dan acht jaar geleden zou hebben plaatsgevonden’ en ‘beschuldigingen van seksueel misbruik na een echtscheiding’. Van deze categorieën werden niet alle zaken aan de Expertisegroep voorgelegd. De zaken die wel door de Expertisegroep zijn beoordeeld vertonen vanuit het perspectief van de waarheidsvinding ernstige tekortkomingen. In 81% van deze adviesrapporten was het advies om het onderzoek te stoppen en in 10% werd geconcludeerd dat nader onderzoek zinloos is.

Nota

De Landelijke Expertisegroep Bijzondere zedenzaken in Nederland  bestaat uit vier groepen deskundigen: (1) klinisch psychologen en orthopedagogen, (2) cognitief psychologen en rechtspsychologen, (3) zedenrechercheurs, en (4) gedragskundigen van het Korps landelijke politiediensten. Daarnaast is er een forensisch arts die wordt geraadpleegd voor het interpreteren van letsels en medische afwijkingen die aan seksueel misbruik zouden kunnen worden toegeschreven. Dit gebeurt vrijwel alleen in gevallen waarin foto’s beschikbaar zijn of door een andere medicus een rapport is opgesteld. De forensisch arts schrijft een rapport dat door andere deskundigen van de Expertisegroep wordt geraadpleegd bij de beoordeling van het dossier. Het medisch rapport wordt als afzonderlijk rapport aan de officier van justitie gezonden. Wanneer een verzoek van een officier van justitie in behandeling wordt genomen, wordt door de coördinator een groep van vier deskundigen samengesteld. Er wordt rekening gehouden met specifieke kenmerken van de zaak, de samenstelling van de groep en de beschikbaarheid van deskundigen op korte termijn.

De gedragskundigen maken deel uit van het coördinatiepunt; maar zij zijn niet permanent beschikbaar. Zij voeren (evenals de andere leden van de Expertisegroep) ook andere werkzaamheden uit en zijn slechts voor een deel van hun tijd belast met de Expertisegroep. De Expertisegroep vindt het belangrijk dat adviesrapporten zo snel mogelijk gereed zijn. Snelheid is een belangrijk aspect van de kwaliteit het advies. Juist omdat de Expertisegroep moet adviseren over vervolgingsbeslissingen wordt geprobeerd om de behandeling zodanig te organiseren dat rapporten op korte termijn beschikbaar zijn. Dat is niet eenvoudig omdat agenda’s van deskundigen een rol spelen. Verder moet het schrijven van rapporten worden afgestemd op andere werkzaamheden. De doorlooptijd die in de Aanwijzing wordt genoemd, blijkt in de praktijk moeilijk haalbaar (zie verslag over de periode 2001-2002). Over de periode 2003-2006 nam de duur voortdurend toe. Het is in 2007 gelukt om deze trend te doorbreken: ondanks het toegenomen aantal behandelde zaken is het gelukt de doorlooptijd terug te brengen tot gemiddeld 59 dagen.

Klik hier voor een samenvatting van het SAM model

Bronnen

Nierop, N.M. & van den Eshof, P. (2008).  Misbruik, misleiding en misverstanden.  Onderzoeksverslag van de Landelijke Expertisegroep Bijzondere zedenzaken over de periode 2003-2007