Onderscheid tussen valse en echte zedenaangiften

Het is waar dat, statistisch gezien, de kans om vals beschuldigd te worden van verkrachting of aanranding laag is. De realiteit is echter dat wanneer er inderdaad een valse beschuldiging van verkrachting of aanranding wordt gedaan tegen een onschuldig persoon, het leven van die persoon op zijn kop wordt gezet. Een beschuldiging van seksuele ongepastheid kan de reputatie van een persoon permanent bezoedelen, zelfs wanneer uiteindelijk wordt vastgesteld dat de beschuldiger per ongeluk of opzettelijk een valse beschuldiging heeft gedaan.

Het is zeer moeilijk om valse aangiften te onderscheiden van echte zaken. Zeker in deze Metoo tijden, krijgen aangevers/aangeefsters meestal redelijk snel gelijk. Er zijn teveel casussen aan de aandacht ontsnapt van werkelijke aanranders die niet aangeklaagd werden of vervroegd vrijgelaten in afwachting van het proces of beroepsprocedure in het verleden ( Zie moord op Julie Van Espen) , zodat rechters redelijk snel overgaan tot het veroordelen van de vermeende dader zelfs zonder doorslaand bewijs en alleen op zeggen van de aanklager/aanklaagster.

De persoonlijke verklaring van de aangeefster (al dan niet gesterkt door een verslag van een therapeut of psychiater) is voldoende om de vermeende dader schuldig te verklaren en strenge straffen uit te spreken. Het komt meermaals voor dat het vermeende slachtoffer zelfs niet eens behoorlijk ondervraagd is, uit angst dat men de werkelijke slachtoffers zou weerhouden om nog klacht in te dienen.

Om praktische redenen hebben we het hieronder over aangeefsters, omdat 95% van de gevallen het gaat om vrouwen of jonge meisjes die aangiftes doen van valse aanrandingen. Dat neemt niet weg dat ook mannen/jonge jongens aangifte kunnen doen. Dit is zeer uitzonderlijk. Meestal als jongens valse aangiften van aanrandingen doen is dat op aansturen van de moeder in een echtscheidingssituatie.  Gemakshalve hanteren we hier daarom vrouwen/meisjes als degenen die valse aangiftes doen.

Opletten voor misbruik van het begrip ‘valse aangifte’ bij een ’terechte aangifte van misbruik’

We willen ook aanstippen dat de hieronder beschreven factoren niet per definitie willen zeggen dat het effectief om een valse aangifte gaat. Helaas zijn er ook heel veel echte aanrandingen en seksueel misbruik en dat moet zeker zwaar bestraft worden.  Men mag er absoluut niet van uitgaan dat als een of meerdere factoren hieronder voorkomen dat het per definitie om een valse aangifte gaat. Maar een combinatie van deze factoren moet wel een alarmlichtje doen branden.  Daders en/of hun advocaten mogen wel geen geval onderstaande factoren gebruiken om hun onschuld aan te tonen als er voldoende bewijzen zijn en reële getuigenissen van het misbruik.  Let ook op : vermeende slachtoffers mogen ook absl Maar onderstaande factoren kunnen wel helpen om valse van echte aangiften te onderscheiden, maar de factoren zijn niet onfeilbaar. Het verdient aanbeveling om in forensische psychiatrie en psychologie geschoolde psychologen, psychiaters en seksuologen aan te spreken om deze casussen grondig te onderzoeken, waarbij men als neutrale persoon zowel de vermeende dader als het vermeende slachtoffer bevraagd met de nodige persoonlijkheidstesten en via grondige verdiepende gesprekken.

De vraag om valse van echte zedenaanklachten te onderscheiden is dan ook zeer moeilijk.  Als de aangeefster bijvoorbeeld vertelt dat ze verkracht is en de verdachte zegt dat het seksuele contact op vrijwillige basis heeft plaatsgevonden, is vaak moeilijk te bepalen wie de waarheid spreekt.  Het misbruik moet dan bewezen worden aan de hand van aanvullend bewijsmateriaal en dat is vaak niet voorhanden. Het is dan woord tegen woord. Vroeger ging men uit van de onschuld van de beklaagde tot de schuld bewezen werd. Nu gaat men er van uit dat de beweringen van het vermeende slachtoffer voldoende zijn om de schuld te bewijzen.  Meestal zijn er bij de gebeurtenissen geen getuigen aanwezig en slechts in een klein aantal gevallen worden er fysieke bewijsmiddelen gevonden.  (van Wijk, A., Nieuwenhuis, Annemiek, 2011)

Taalgebruik

Bij aangiften van seksueel misbruik in af hankelijkheidsrelaties zijn weinig sporen en is men vaak af hankelijk van verklaringen van aangeefsters en getuigen. Daarom is het belangrijk om in eerste instantie zorgvuldig te zijn met de gebruikte terminologie. In sommige dossiers van discutabele zedenzaken worden termen gebruikt die aan een slordige lezer de indruk geven dat het gaat over feiten. Er wordt gesproken over het slachtoffer, terwijl nadere bestudering duidelijk maakt dat het slachtofferschap ter discussie staat. Er worden getuigen opgevoerd die alleen kunnen verklaren over wat ze van anderen hebben gehoord. En de verdachte blijkt bij nader inzien een beschuldigde. Verder komt voor dat in plaats van een letterlijke weergave samenvattingen zijn gemaakt die sterk zijn gericht op de bewijsvoering en waarin andere informatie is weggelaten.

Welke factoren

In literatuur zijn er een aantal factoren benoemd die van belang kunnen zijn om te bepalen of een aangifte vals is.  Niet één kenmerk is dan bepalend maar een combinatie van factoren.

1. Het moment van de aangifte

Een belangrijke factor volgens Burgees en Hazelwoord (2001) (in van Wijk, A., Nieuwenhuis, Annemiek. (2011)) is dat personen die een valse aangifte doen vaak beweren dat het misdrijf enkele dagen eerder is gebeurd. Of de aangifte gebeurt maanden of jaren na de feiten.  Er is derhalve sprake van vertraging in het proces van aangifte. Dit staat in contrast met de echte slachtoffers, zij zijn juist eerder geneigd direct na de de gebeurtenis naar de politie te stappen.   Ook Jordan (2004) vindt in het onderzoek naar de factoren die bij een valse aangifte horen dat er bij 86% van de valse aangiften een lange tijd zit tussen de vermeende verkrachting en de aangifte.

Opvallend is ook dat bijvoorbeeld jong volwassen vrouwen (tussen 18 en 24jaar) pas dan aangifte doen van bijvoorbeeld verkrachtingen/aanrandingen door een dader zoals  bijvoorbeeld hun (stief)vader, of familielid na maanden of  jaren na de vermeende feiten, na bijvoorbeeld opname in psychiatrie, na therapie omwille van persoonlijke problemen, na een conflict in de gezinssituatie, na therapiesessies bij een suggestieve bevooroordeelde therapeut(e),enz.  In al de jaren daarvoor was er vaak totaal niets te merken van een bezwaarde situatie. Integendeel, als er beelden bestaan uit bijvoorbeeld de opvoedingsperiode zijn die altijd van opgewekte en blije kinderen.  Soms zie je dat het vermeende slachtoffer nog op een vriendschappelijke manier met de vermeende dader omgaat, vriendelijke berichtjes stuurt, enz.  om dan pas jaren later opeens een aanklacht te doen. (na een ruzie, na financiële nood, na het uitkomen van de consensuele sekshandelingen naar de huidige vriend toe, na een opname in psychiatrie of na therapie). Soms blijkt ook dat na de vermeende feiten het vermeende slachtoffer gewoon verder doet met haar leven, of zelfs vlak na de feiten naar familie (moeder?), vrienden of kennissen, collega’s gewoon verder doet alsof er niets gebeurd is.  Op het moment van de aangifte, dagen of maanden na de feiten zijn de bewijzen vaak weg of zijn ze minimaal of onbestaande of bediscutabel en is het woord tegen woord, helaas de laatste jaren in het nadeel van de vermeende dader die dan maar moet bewijzen dat het niet waar is wat de aanklaagster beweert dat er gebeurd is.

2. Kenmerken van de aangifte

Uit onderzoek blijkt volgens van Wijk, A., Nieuwenhuis, Annemiek, 2011 dat aangeefsters van valse aangiften zich vaak baseren op stereotype beelden van verkrachtingszaken (Burgess & Hazelwood,2001). Met andere woorde, valse aangiften bevatten vaker verkrachtingsstereotypen dan niet-valse aangiften (Morton & Duck, 2003 ; Norton & Grant, 2008; Rainbow, 1996). De aangeefsters geven bij gebrek aan ervaring van een verkrachting een beschrijving van het misbruik op basis van hun voorstelling hoe een verkrachting zou kunnen gaan.  Deze ideeën kunnen nog versterkt worden door berichten van sensationele verkrachtingszaken in de media.  Daarnaast maken, volgens het reality-monitoring paradigma van Johnson, Hastroudi en Lindsay (1993), mensen onbewust een onderscheid tussen echte herinneringen en fantasieën. Herinneringen van echte gebeurtenissen zijn daardoor helderder en gedetailleerder dan verzonnen gebeurtenissen.  Soms spreekt een vermeend slachtoffer over jarenlange verkrachtingen door haar (stief)vader zonder daar de nodige details bij te geven zoals bijvoorbeeld belangrijke data, ’s morgens, ’s avonds, waar precies, in welke omstandigheden.  Dit noemt men vaak het ontbreken van essentiële informatie.   Volgens Hazelwood en Burgess (2008 , in van Wijk, A., Nieuwenhuis, Annemiek, 2011) kan een aangifte vals zijn als in de verklaring van de aangeefster de volgende elementen ontbreken.

  • De aangeefster zegt dat ze de verkrachter niet kan beschrijven omdat ze haar ogen gesloten had
  • Aangeefster geeft aan aangevallen te zijn door meerdere personen ; ze kan echter geen enkele beschrijving geven van een persoon
  • De aanvaller was een vreemde en kan alleen in vage termen worden beschreven.
  • Aangeefster kan geen specifieke details geven van de seksuele activiteiten
  • Aangeefster kan zich de plaats van het delict niet herinneren

Een gevaarlijk punt in de analyse van verklaringen van een vermeend slachtoffer is ook nagaan of de betrokkene een achtergrond heeft in het kader van hulp aan slachtoffers. Wie een opleiding psychologie of maatschappelijk werk achter de rug heeft of aanverwant en in die opleidingen gestudeerd heeft over aanrandingssituaties, heeft wellicht onthouden om juist wel details te gaan beschrijven om de aanklacht sterker te maken. Maar dan valt het op dat het gaat om cliché-details die vaker in casussen in literatuur terugkeren. Zo valt het op dat vermeende slachtoffers bijvoorbeeld details in de kamer waar het gebeurde gaan beschrijven of de geur die de vermeende dader had. Dat vermelden van dit soort details wordt bijvoorbeeld uitvoerig beschreven in het boek van Veraart, Valse zeden. Iemand die het boek kent en bestudeerd heeft, kan als men de intentie heeft om een valse aangifte te doen, zich perfect bekwamen in wat men moet vertellen om het verhaal van de verkrachting(en) geloofwaardiger te maken. Een politiefunctionaris of rechter kan dit dan beschouwen als effectieve bewijzen dat het inderdaad heeft plaatsgevonden, terwijl het juist misbruikt werd om de aangifte sterker te maken. Bij een aangifte onmiddellijk na de feiten kan dit waardevolle informatie zijn om de echtheid van de aanranding te bewijzen maar bij een aangifte maanden of jaren na de feiten kan het misbruikt worden om de valse verklaring kracht bij te zetten.

3. Gedragingen aangeefster

Het gedrag van de aangeefster kan ook aanwijzingen bevatten die duiden op een valse aangifte.  Burgess en Hazelwood (2001, in van Wijk, A., Nieuwenhuis, Annemiek, 2011) noemen de volgende punten :

  • Ontevredenheid bij de aangeefster over de werkwijze van de politie/therapeut gekoppeld aan het veranderen van advocaat als die haar niet snel genoeg steunt
  • Voortdurend herhalen van extra informatie over de zaak van de aangeefster
  • Gebrek aan interesse wanneer de politie een verdachte aandraagt
  • Beweren dat haar niet de ‘juiste vragen’ zijn gesteld
  • Het terugvragen van de kleding
  • Aangeefster zegt telefoontjes van de verdachte voorafgaand aan de verkrachting te hebben gekregen.

Dit kan aangevuld worden met volgende elementen

  • Tegenstrijdige of leugenachtige verklaringen vertellen om de aangifte aan te dikken over andere feiten omtrent de vermeende verdachte als men die kent,  terwijl kan bewezen worden dat de leugenachtige verklaringen niet kloppen.
  • Snel beginnen over financiële compensatie voor het aangedane leed en daar soms al voor het proces een burgelijke procedure voor opstarten
  • Naar een psychiater stappen om PTSS (post-traumatische stress stoornis) officieel  na de verkrachting te laten vaststellen en dit argumenteren dat men niet meer kan werken, niet meer kan studeren, slapeloze nachten heeft, niet mee functioneert, enz. en al jaren geen goede seks meer kan hebben met de (huidige ) partner (terwijl uit andere bewijzen volgt dat dit helemaal niet waar is).

4. Verwondingen en bewijs

De verwondingen van een slachtoffer van een verkrachting en van een aangeefste van een valse aangifte verschillen van elkaar (Hazelwood & Burgess in van Wijk, A., Nieuwenhuis, Annemiek, 2011). Vaak zijn aangeefsters van valse aangiften onverschillig over hun verwondingen.  Ook is de schade aan kleding inconsistent met de plaatsen van de verwondingen, die bovendien niet op zogenaamd gevoelige plekken van het lichaam zijn aangebracht. Het kan ook zijn dat de aangeefster zegt dat de verwondingen zijn ontstaan als gevolg van haar verdediging tegen de aanvaller.  De aard van de verwonding komt dan niet overeen met wat iemand normaliter aan verwondingen zou hebben opgelopen wanneer zij zichzelf zou verdedigen.  Indien er wel sprake is van verwondingen zijn deze vaak symmetrisch op het lichaam aangebracht door de aangeefster zelf. Bij echte slachtoffers is dit niet of veel minder vaak het geval. Het zou ook kunnen dat de aangeefster zelf kleren stuk maakt als bewijs dat de vermeende aanrander gewelddadig te werk ging. Bij een gewelddadige verkrachting door een onbekende in de bosjes of park kan gescheurde kledij inderdaad een goed bewijs zijn maar bij incestsituaties of bij ontmoetingen tussen bekenden (bijvoorbeeld twee collega’s op een congres of bij het delen van slachtoffer en beklaagde van een airbnb, enz.) is er zelden sprake van gewelddadig scheuren van de kledij maar eerder het onder dwang uitkleden van het slachtoffer. Als het vermeende slachtoffer pas maanden of jaren later aangifte doet van aanranding van een haar bekend persoon na een ontmoeting, kan gescheurde kledij eerder een teken zijn van een poging tot valse aangifte waarbij het vermeende slachtoffer zelf moedwillig kledij verscheurd heeft.

Sporen van DNA van de vermeende beklaagde op de kleding van een aangeefster worden vaak als bewijs gebruikt, maar bij een omhelzing of zelfs bij het in contact komen van kleding die op elkaar ligt kan er al sporenoverdracht zijn. Bij gewenste intimiteiten waarbij de aangeefster achteraf haar toestemming intrekt, is er inderdaad vaak sperma aanwezig in de vagina of op de kleren.  Het is dan bijna onmogelijk voor de vermeende beklaagde om nog te weerleggen dat er seks heeft plaatsgevonden.

Uit onderzoek van Burgess & Hazelwoord (2001,in van Wijk, A., Nieuwenhuis, Annemiek, 2011) blijkt dat na onderzoek de sporen van de plaats delict het verhaal van de aangeefster niet ondersteunen. Er zijn dan bijvoorbeeld geen voetafdrukken gevonden op de plaats delict.

5. Context van de aangifte

Naast de lange tijd tussen de vermeende feiten en de datum van aangifte is het zeer belangrijk de context van de aangifte grondig te onderzoeken. Men mag dit onderzoek niet aangrijpen om een vermeende beklaagde meteen vrij te pleiten. Maar het in het achterhoofd houden van diverse mogelijke elementen in de context van de aanklacht  kan wel het vermoeden doen ontstaan van een valse aangifte en heeft dan ook de uitdrukkelijke plicht tot dieper onderzoek. Zoals ook elders vermeld moeten ook de andere in deze tekst opgesomde factoren aanwezig zijn om twijfel op te wekken maar situationel context is een zeer belangrijk element om gerede twijfel in te roepen.

Wat kunnen deze omstandigheden zijn. Zo blijkt dat er zeer veel valse aangites gebeuren door aangeefsters die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zitten en op die manier exclusief hoederecht willen bekomen. Enerzijds is er soms wrok t.o.v. de ex-partner omdat die haar in de steek gelaten heeft voor iemand anders, bedrogen heeft, of ander volgens haar ernstig leed heeft aangedaan.  Men beschuldigt dan de ex van misbruik van de kinderen om zo exclusief hoederecht te krijgen, om meer alimentatie los te weken, of bezoekrecht van de andere partner te kunnen weigeren. Zeker bij  jongere kinderen is het vrij makkelijk om gewone vaderlijke handelingen zoals in bad stappen en wassen of helpen bij toilet te gaan ombuigen naar ongewenste seksuele handelingen. Er zijn casussen voldoende om dit aan te tonen. Meest gekend is de affaire van Notaris X

Het kan dat het vermeende slachtoffer uit is op financieel geldgewin. Dit zie je wel eens bij zogenaamde BV’s uit de sport of showbizz/muziekwereld of iemand met veel rijkdom.  Men verleidt de betrokken persoon die naïef denkt dat het om toegestane intimiteiten gaat maar achteraf beschuldigt men van aanranding om zo een groot deel van het fortuin van de betrokken vermeende dader los te weken voor de rechtbank.

Relatieproblemen kunnen aanleiding geven tot het intrekken van een voorheen gegeven toestemming tot seksuele handelingen. Situaties van ongewenste zwangerschap die voor ouders verborgen moet blijven, mislukte vrijages (een term die Veraart 2012) gebruikt, te laat komen, een door ouders niet toegestane uitstap naar fuif of relatie, waarbij men zogezegd bij een vriendin bleef slapen maar in werkelijkheid bij een jongen de nacht doorbracht, enz. kunnen als achterliggende factor dienen om alert te zijn of het niet om een valse aangifte gaat.  Soms gaat het om toegestane seks, waarbij er verbaal of non-verbaal onvoldoende werd aangegeven dat het ongewenst was. Dit laatste mag geen excuus zijn voor de dader om een straf te ontlopen, maar inderdaad kan er, zeker als er drugs of alcohol in het spel was, tot misverstanden geleid hebben.

Een situatie waar beide betrokkenen dronken waren of drugs gebruikten. In principe kan er dan geen geldige instemming gegeven worden, maar als beiden dronken waren, is er vaak geen besef meer van gewenst of ongewenst, totdat men nuchter is en de feiten onder ogen neemt.

Een dochter (soms zelden een zoon) wil wraak nemen op de vader omdat die in haar ogen te tirannieke of autoritaire opvoeding heeft toegepast of niet tegemoet kwam in de wensen van de dochter zoals toelating voor of extra financiële middelen voor een specifieke studie of plan, niet op kot mogen gaan, naar haar gevoel niet mogen uitgaan, enz. Of de vader heeft een relatie met een jongen (slechte reputatie, drugsgebruik, enz. ) niet goedgekeurd en de dochter loopt weg naar de jongen.  Samen besluiten ze om wraak te nemen en de vader, jaren na de vermeende feiten, te beschuldigen van herhaaldelijk seksueel misbruik. Het doel is om wraak te nemen maar ook om na de uitspraak te dwingen tot grote financiële schadevergoedingen.

Feiten die ook een alarmbel moeten doen afgaan : een langere opname in de psychiatrie (om andere redenen), een langere therapie bij een bevooroordeelde (meestal) vrouwelijke therapeute, slechte punten of een naar eigen mening onterechte straf op school, conflicten met een meerdere (op school, unief, op het werk, een kuisvrouw of oppas t.o.v. een man die opdrachtgever/meerdere was…). Er kunnen diverse situationele contextgegevens zijn en in combinatie met andere factoren uit deze lijst, waarvoor men zeer alert moet zijn en men mag de aanklacht in deze situaties niet zomaar klasseren als waar en gegrond.  Helaas verzaken vele rechters om deze feiten grondiger te onderzoeken, getuigenverslagen onder ogen te nemen, forensisch experten aan te stellen die grondiger onderzoek doen, enz.  Op deze manier krijgen vermeende daders geen kans en zijn ze bij voorbaat al veroordeeld.

Het zou overigens strikt verboden moeten worden aan journalisten om reeds verslag uit te brengen in de media van aanklachten, ook al is het anoniem met enkel vermelding van geslacht, leeftijd en woonplaats, voordat er een uitspraak is geweest en dan nog zou men voorzichtig moeten zijn omdat een vermeende dader nog altijd in beroep kan gaan.  Pas na een beroep mag er eventueel een melding komen.  Onder Blog/Nieuws/Media op deze website vind je tientallen situaties van valse aanklachten, waar uiteindelijk bleek dat het onterecht was (gelukkig voor de vermeende daders) maar waar de betrokkenen maandenlang, ook in de media, verguisd werden en op de brandstapel gezet. Helaas al de vermeende daders die er niet in slaagden hun onschuld aan te tonen omdat rechters hun werk niet ernstig deden en zich lieten meeslepen door MeToo toestanden zodat ze onschuldig in de cel belanden, werk, familie en vrienden kwijt geraakten en voor de buitenwereld als de ergste misdadigers werden bestempeld.

6. Persoonlijkheid en levensstijl van de aangeefster

Aangeefsters van valse aangiften hebben vaak verschillende persoonlijke problemen. Volgens Burgess en Hazelwood (2001 in an Wijk, A., Nieuwenhuis, Annemiek, 2011) doen aangeefsters een valse aangifte nadat een probleemsituatie is geëscaleerd of omdat er diverse incidenten na elkaar hebben plaatsgevonden bijvoorbeeld in haar persoonlijke leven al dan niet in relatie tot het vermeende slachtoffer.

van Wijk, A., Nieuwenhuis, Annemiek (2011) verwijzen naar een onderzoek van Rassin en Van der Sleen (2005) waarbij 220 politieagenten gevraagd werd om een onderscheid te maken tussen valse en echte zedenaangiften aan de hand van een lijst met criteria. Uit onderzoek kwam naar voor dat echte en valse aangiften met een onbekende dader op meerdere gebieden van elkaar verschillen. Het hebben van persoonlijke conflicten vóór de aangifte blijkt een belangrijke factor. Bij de valse aangiften komt dit in 71% van de gevallen voor, terwijl dit bij de echte aangiften in 78% van de gevallen niet zo is.  Daarnaast hebben aangeefsters van valse aangiften vaak een geschiedenis van meerdere psychische of emotionele problemen (bijvoorbeeld automutilatie, hypervigilantie, kenmerken van een borderline stoornis, ernstige in- en slaapstoornissen met nachtmerries, depressieve klachten, erg prikkelgevoelig zijn, eetproblematiek zoals bijvoorbeeld anorexia, enz. ) en van doktersbezoeken voor allerlei ziekten en verwondingen.

Het blijkt dat (vrouwelijke?) psychiaters waar een cliente zich aandient na een of meerdere vermeende aanranding(en) (vb misbruik door vader), vaak maanden of jaren na de zogenaamde feiten,  nogal snel op basis van enkele online testjes ( ADP-IV, BSL-23, DASS-21-R, DERS, DIS-Q, SCL-90,…)  en een beperkt eenmalig kort psychiatrisch gesprekje een attest van borderline vaststellen gekoppeld aan PTSS.  Voor de betrokken psychiaters is de link tussen het misbruik en de aangegeven en vastgestelde symptomen dan heel snel overduidelijk.  En inderdaad PTSS en  andere psychische of emotionele problemen kunnen een gevolg zijn van een of meerdere misbruiksituaties. Maar dit is de kwestie van de kip of het ei : het zou best kunnen dat er al lang een PTSS problematiek om een andere reden aanwezig was of dat de reeds aanwezige  borderline problematiek of andere psychische of emotionele problemen juist oorzaak was om een valse aangifte in te dienen. De beoordelende psychiaters gaan niet verder op zoek en leggen meteen  de link tussen ziektepatroon en misbruik, maar helaas voor de vermeende dader  is voor de rechtbank een door een psychiater vastgestelde PTSS vaak voldoende om de vermeende dader, ook al zijn de zogenaamde feiten al maanden of jaren geleden  schuldig te verklaren.

Uit onderzoek blijkt dat borderline problematiek een van de gevolgen kan zijn van seksueel misbruik. Maar evengoed toont ernstig psychologisch forensisch onderzoek aan dat juist personen met een Borderline Persoonlijkheidsstoornis veel meer dan klinisch bij een normale populatie voorkomt, de neiging hebben om valse beschuldigingen af te leggen en te liegen.  Lees bijvoorbeeld hier en hier.   In een apart onderdeel van deze website gaan we verder in op de relatie tussen borderline en valse aangiftes en liegen.

Zo stond er bijvoorbeeld in een verslag van een psychiater dat we konden inkijken waarin een Post traumatische stressstoornis (PTSS) na vermeend misbruik werd geconcludeerd door de psychiater dat de betrokkene aan anorexia had geleden gedurende enkele jaren. Maar dat ze daar nu van genezen was en terug een normaal gewicht had. Net zoals slaapproblemen, depressie, angststoornissen, enz. perfect via online vragenlijsten ingevuld kunnen worden door iemand die leugenachtig is, kan men ook perfect beweren dat men anorexia heeft ontwikkeld, maar is dit ook moeilijk te controleren als men ondertussen op normaal gewicht zit en er geen enkele therapeut of psycholoog op eer of familie kan aantonen dat dit inderdaad het geval is geweest. Het is van belang dat een forensisch psychiater of psycholoog/seksuoloog verder kijkt dan wat ingevulde online testjes en de mondelinge beweringen tijdens een eenmalig onderhoud.  Zo kunnen non-verbale reacties tijdens enkele gesprekken, het na een vorig gesprek opnieuw aanhalen van bepaalde getuigenissen en het bevragen van siblings of andere betrokkenen en de al dan niet zelfberadenheid van de aanklaagster tijdens de gesprekken meer info geven over de al dan niet betrouwbaarheid van de verstrekte gegevens.

Volgens de site Psychologs.com zijn er in sommige gevallen  inderdaad psychische aandoeningen die te maken hebben met vervormde percepties van de realiteit of paranoia ook in verband gebracht kan worden met valse beschuldigingen. Personen met schizofrenie kunnen bijvoorbeeld visuele of auditieve hallucinaties en waanideeën ervaren die leiden tot onjuiste beschuldigingen. Zonder de juiste tussenkomst kan een gerelateerde ziekte als psychose uitgebreide ideeën over intimidatie, toezicht of vijandigheid van vermeende vervolgers voeden. Persoonlijkheidsstoornissen die worden gekenmerkt door volatiliteit zoals borderline of theatrale persoonlijkheidsstoornis (DSM V) hebben bovendien neigingen getoond om interpersoonlijke drama’s, beschuldigingen van misbruik of slachtofferschap te fabriceren als een poging om aandacht te krijgen. Door relevante psychiatrische factoren te erkennen, zou het doel een meelevende behandeling moeten zijn in plaats van strafrechtelijke aanklachten voor deze beschuldigers.

Shara Turner (2021) van Sabino Recovery somt op hoe lastig het kan zijn om te weten hoe je kunt zien of iemand liegt over trauma , maar er zijn een aantal signalen waar je op kunt letten. Oneerlijkheid, bedrog en vage antwoorden zijn enkele van de meest voorkomende signalen van liegen. Daarnaast kunnen lichaamstaal, taalsignalen en gedragssignalen ook een leugenaar verraden. Als het aankomt op lichaamstaal, let dan op tekenen van nervositeit of ongemak, zoals friemelen, oogcontact vermijden of armen over elkaar slaan. Deze signalen kunnen erop duiden dat de persoon zich ongemakkelijk voelt bij wat hij of zij zegt en mogelijk liegt. Taalsignalen kunnen ook veelzeggend zijn. Leugenaars kunnen vage taal gebruiken of vermijden om vragen direct te beantwoorden. Ze kunnen ook bepaalde zinnen herhalen of formele taal gebruiken om afstand te nemen van de situatie. Verbale signalen, zoals veranderingen in toonhoogte of toonhoogte, kunnen ook een teken zijn van liegen. Leugenaars kunnen ook aarzelen of struikelen over hun woorden wanneer ze naar specifieke details worden gevraagd. Gedragssignalen kunnen ook aangeven dat iemand liegt. Ze kunnen bijvoorbeeld defensief of geagiteerd raken als er naar bepaalde onderwerpen wordt gevraagd. Ze kunnen ook proberen van onderwerp te veranderen of de vraag helemaal niet te beantwoorden. Volgens Turner ,als het gaat om liegen over trauma, zijn er verschillende psychologische aspecten om te overwegen. Pathologisch liegen, ook bekend als pseudologia fantastica of mythomanie, is een aandoening waarbij iemand dwangmatig liegt over verschillende aspecten van zijn leven. Deze aandoening wordt vaak geassocieerd met persoonlijkheidsstoornissen zoals borderlinepersoonlijkheidsstoornis. Het is belangrijk om op te merken dat liegen over trauma niet altijd opzettelijk is. Soms gelooft iemand oprecht een valse herinnering of heeft hij de ware herinnering aan de traumatische gebeurtenis verdrongen. In deze gevallen kan therapie iemand helpen zijn ware herinneringen en emoties te ontdekken en te verwerken.

Sara Turner (2021) geeft enkele tips om bedrog inzake trauma te achterhalen. Een manier om bedrog in emotionele reacties te detecteren, is door te zoeken naar inconsistenties tussen de woorden van de persoon en zijn non-verbale gedrag. Als iemand bijvoorbeeld over een traumatische gebeurtenis praat, maar lacht of glimlacht, kan dit een teken zijn dat hij liegt of de ernst van de gebeurtenis minimaliseert.  Een andere strategie is om aandacht te besteden aan de timing en intensiteit van de emotionele reacties van de persoon. Mensen die liegen over trauma kunnen vertraagde of overdreven emotionele reacties vertonen, of ze kunnen emoties tonen die niet gepast zijn voor de situatie. Het is ook belangrijk om rekening te houden met de context van de emotionele reacties van de persoon. Als iemand bijvoorbeeld huilt tijdens een therapiesessie, kan dit een oprechte emotionele reactie op het trauma zijn. Als ze echter huilen tijdens een rechtszitting of bij het bespreken van financiële compensatie, kan dit een teken zijn dat ze proberen de situatie te manipuleren.

Het blijkt dat valse aangeefsters vaker een reputatie hebben van leugenachtigheid of eerder fabuleuze verklaringen.  Soms blijkt dat al uit de kinderjaren dat het iemand is met veel fantasie waarbij andere familieleden, vriend(inn)en  kunnen getuigen, klasgenoten of leerkrachten kunnen (en willen) getuigen dat er al meerdere situaties waren (buiten een context van zedenmisdrijven) waar de geloofwaardigheid van het vermeende slachtoffer in twijfel kan getrokken worden.  Iemand die bewust of onbewust liegt, deed dat vaker en niet eenmalig bij een (valse) aangifte.

Net zoals hieronder bij de persoonlijkheid en levensstijl van de vermeende dader wordt beschreven verdient het aanbeveling om via een diepgaand en grondig persoonlijkheidsonderzoek én ruim psychiatrisch onderzoek, aangevuld met een second opinion door een collega psychiater en een grondig onderzoek van een forensisch geschoold psycholoog of seksuoloog, nagegaan te worden of het inderdaad gaat over een oprecht iemand die een oprechte verklaring inzake het misbruik aflegt.  Nu zullen wellicht meerdere slachtoffers en sympathisanten uit de wokebeweging stijgeren dat iemand die een aangifte doet van een zedenmisdrijf, grondig psychisch en psychiatrisch onderzocht zou worden. In principe is dat ook niet nodig maar als één of meerdere van bovenstaande psychische problematieken of andere van de hier opgesomde factoren aanwezig is bij de aangifte is het een echte noodzaak om dit in volle respect van het vermeende slachtoffer en met de nodige omzichtigheid, maar uit eerbied voor een mogelijk vals veroordeelde dader, uit te voeren. Dit om elke gerede twijfel bij de aangifte uit te sluiten. Een valse aangeefster die wraak wil nemen om welke reden ook of een specifiek doel wil bereiken (financiel gewin, iemand pijn willen doen, hoederecht, enz.) of een psychische problematiek heeft, zal immers niet uit eigen beweging melden dat haar aangifte vals was.  Dit kan alleen na een diepgaand grondig forensich onderzoek met de nodige testen, gesprekken en diepgaande analyses zowel van het vermeende slachtoffer als de vermeende dader door gespecialiseerde forensische onderzoekers met ervaring in valse aangiftes.

7. Persoonlijkheid en levensstijl van de vermeende dader

Wanneer kan je spreken van een terechte dader?  Vaak heeft de vermeende dader een levenswandel van online of offline flirten (gekend om snel flirterige berichtjes naar iemand te sturen), eerder handtastelijk zijn bij vrouwen of meisjes, sneller iemand ongewenst aanaken of  vastnemen, eerder ongewenst knuffelen of kussen.  Soms zijn er al eerdere delicten of aanverwante aanklachten geweest, bijvoorbeeld nog ooit beschuldigd/veroordeeld wegens zedendelicten (denk aan kinderporno downloaden, grooming, sexting, sturen van dicpics, …) of veroordeeld wegens andere criminele feiten.  In het kader van incestsituaties is het eerder zeer uitzonderlijk dat een vader zijn dochter of zoon misbruikt. Meestal gaat het om stiefvaders die pas later in het leven van de moeder en haar eigen kinderen is gekomen.  Of het gaat om een opa van het kleinkind.  Soms gaat het om heel specifieke seksuele voorkeuren met parafilieën zoals bepaalde fetisj-wensen, BDSM interesse of een eerder losse seksuele moraal (vb uitgesproken wensen naar de partner toe om aan polyamorie te doen, naar parenclubs te gaan, enz. )Daarnaast kan men bij de vermeende daders soms een psychiatrische problematiek vaststellen : een langdurige burnout of depressie, een narcistische persoonlijkheidsstoornis, psychopatische trekjes (dark triad), een ernstige persoonlijkheidsproblematiek  (een van de drie DSM clusters)

Het kan helpen om diepgaande persoonlijkheidstesten uit te voeren zoals MMPI2, NPV, NVM, FIT 60, GAPD 93, PID5, SCL90. Mogelijk aangevuld met projectieve technieken voor een geschoold iemand. Zo is de betrouwbaarheid van een Rorschach allang totaal achterhaald, maar het correct afnemen kan wel een mogelijke indicatie geven om verder te onderzoeken.

Deze problematieken kunnen mogelijk via een diepgaand persoonlijk onderzoek vastgesteld worden door een psycholoog of seksuoloog met een forensische achtergrond, waarbij zowel een aantal persoonlijkheidstesten afgenomen kunnen worden in combinatie met diepgaande gesprekken. (zie voorbeeld testen) Een verder onderzoek naar seksuele waarden en normen kan bijvoorbeeld aan de hand van de tekeningen van het Vlaggensysteem van Sensoa nagegaan worden.  Het verdient hier ook aanbeveling om een risicotaxatie-instrumenten te gebruiken. Denk aan ‘de Hare psychopatthy’, ‘Razzorz’, ‘Stable 2007’, ‘Static 2000R’, ‘SVR-20’, ‘Vasor 2′

8. Verklaringen van omstaanders zoals partners, andere kinderen, familie, vrienden, leerkrachten, enz.

In het kader van een valse aangifte door een aanklaagste verdient het werkelijk aanbeveling om de naaste omgeving, zoals familie, vrienden, kennissen, leerkrachten, omstaanders, collega’s enz. te betrekken in het onderzoek. Als het gaat om een aangifte van bijvoorbeeld een dochter naar haar (stief)vader waarbij de  moeder de dochter steunt en ook duidelijke feiten heeft vastgesteld en er weinig tot geen elementen van hoger genoemde factoren aanwezig zijn, mag men redelijkerwijze uitgaan van een terechte beschuldiging. Wanneer echter de moeder, een ander familielid of andere getuigen (vrienden, kennissen, leerkrachten, collega’s enz.)  in de context van de aangifte aangeven totaal verrast te zijn, nooit iets van de feiten gezien te hebben of dit ook maar vermoeden en zeker de betrokken vermeende dader al jarenlang kennen als een respectabel persoon en dit ook getuigen mag een onderzoeksrechten of rechter deze getuigenissen niet negeren.

Forensisch psycholoog en hoogleraar psychologie aan de Universiteit van Alabama in Birmingham Dr. Blotsky geeft nog aan wat rode vlaggen kunnen betekenen bij valse claims van een zedendelict

In elk geval van vermeend seksueel misbruik moet de geestelijke gezondheidsdeskundige het met een open geest benaderen. Alle mogelijke hypothesen moeten worden onderzocht; tunnelvisie moet worden vermeden. Het is noodzakelijk om alle beschikbare bewijzen te overwegen om de bewering van seksueel misbruik te bevestigen of te weerleggen. Hoewel de meeste claims van seksueel misbruik gelden vanuit een statistisch standpunt, worden sommige ten onrechte ingediend en moeten ze worden blootgelegd aldus de auteur.

In een voogdijzaak kan de voogdijtijd van een ouder verloren gaan als de beschuldiging niet wordt ontkracht. In een strafzaak staat de vrijheid van een ouder in het geding op het spel, omdat opsluiting een waarschijnlijke straf is zodat de andere ouder het volledige hoederecht krijgt.

Wat moet een grondig forensisch interview volgens Blotsky inhouden bij aanklachten door kinderen onder impuls van een ouder?

1 In een forensisch interview is een seksueel misbruikte persoon meestal angstig, bang, bezorgd, tegenstrijdig, ambivalent en vatbaar voor herroeping van verklaringen. Daarentegen kan een persoon die kalm, koel, heel gedetailleerd en vlot is in de beschuldiging makkelijk de beschuldiging van misbruik fabriceren. Hoewel deze vuistregel waar is, zijn er natuurlijk uitzonderingen.
2 Een tijdlijn van gebeurtenissen en acties onthult vaak een gefabriceerde aantijging. Een beschuldiging van seksueel misbruik die binnen enkele dagen of een paar weken na een grote gebeurtenis plaatsvindt, kan een verzonnen verhaal weerspiegelen. Er was bijvoorbeeld een geval waarin een beschuldiging van seksueel misbruik plaatsvond binnen 72 uur nadat een
man om een scheiding had gevraagd. De vrouw was geschokt en bang om de voogdij over hun drie kinderen te verliezen. De beschuldiging van misbruik werd ingediend om invloed te krijgen in de voogdijstrijd die op handen was.
3.Als de eerste beschuldiging van seksueel misbruik optreedt tijdens een scheiding en/of voogdij over kinderen, moet een gefabriceerd verhaal worden overwogen. Als er tijdens de procedure meerdere beschuldigingen worden geuit, is dat een enorme rode vlag voor fabricage.
4.Als het goed is dat een kind wordt gemanipuleerd of gecoacht door een ouder, moet de beschuldiging van seksueel misbruik tegen de andere ouder onder de loep worden genomen. Zoals eerder vermeld, worden kinderen en tieners gemakkelijk gemanipuleerd door een ouder en kunnen onwetende deelnemers zijn in een valse bewering.
5.Als de ouder in kwestie geen voorgeschiedenis heeft van ongepaste seksuele activiteiten, crimineel gedrag of ernstig drugsmisbruik, is het waarschijnlijker dat de huidige beschuldiging van seksueel misbruik onjuist is.
6.Als het kind of een lid van de familie of een vriend een geschiedenis heeft van het maken van eerdere soortgelijke beschuldigingen van misbruik tegen anderen, is het waarschijnlijker dat de bewering van de huidige beschuldiging onjuist is.
7.Sommige kinderen, vooral jongere kinderen, zullen geloven dat ze seksueel misbruik hebben overkomen als ze herhaaldelijk vragen krijgen van een ouder, onderzoeker of evaluator. Vooral jonge kinderen willen autoriteitsfiguren behagen en de gerichte vragen en vragen naar details kunnen hen afleiden. In dergelijke omstandigheden hebben zeer jonge kinderen het moeilijk om feit van fantasie te onderscheiden.
8. Soms zal een ouder verkeerd interpreteren wat een kind zegt en het vervolgens vergroten tot een daad van seksueel misbruik. Dit gebeurt het vaakst bij jongere kinderen. Als een vader bijvoorbeeld de intieme delen van een jong kind aanraakt terwijl hij een bad geeft.

Blotsky concludeert dat de meeste volwassenen het onwaarschijnlijk vinden dat een kind een valse beschuldiging van seksueel misbruik zou uiten tegen een naast of uitgebreid familielid. Advocaten, bemiddelaars, officieren van justitie, rechters en zelfs beoefenaars van de geestelijke gezondheidszorg maken de fout om het woord van een kind op het woord te nemen zonder zorgvuldige bepaling van de waarheid.

Model van De Zutter

André De Zutter (2016, 2018) doctoreerde op het thema om ware van valse aanklachten bij verkrachtingen te onderscheiden.  Hij voerde een studie uit om te testen of het mogelijk is om een model te bouwen om ware en valse beschuldigingen van verkrachting te onderscheiden op basis van de theorie van gefabriceerde verkrachting.  De theorie is gebaseerd op het principe dat een valse aanklager van verkrachting niet is verkracht en een verhaal moet verzinnen, terwijl het verhaal van een echt slachtoffer is gebaseerd op herinneringen aan de gebeurtenis.   Als gevolg hiervan zullen valse aanklagers zich gedragen zoals leugenaars doen, hun verhaal construeren op basis van hun eigen seksuele ervaringen en op mentale representaties.  Het door de Zutter en collega’s ontwikkelde model was volgens hem in staat om de ware aard van de meerderheid van de valse beschuldigingen te voorspellen met een nauwkeurigheidspercentage van 91%. Volgens hem is het dus mogelijk om in aanzienlijke mate onderscheid te maken tussen ware en valse beschuldigingen van verkrachting.

Om de theorie te testen en een model te bouwen om onderscheid te maken tussen ware en valse beschuldigingen van verkrachting, werd een politiemonster van ware en valse beschuldigingen bestudeerd. In totaal voldeden 129, 72 ware en 57 valse, beschuldigingen van verkrachting aan de strenge criteria van de  studie, onder andere op het gebied van grondwaarheid en geloofwaarheid.

In gevallen waarin niemand rechtstreeks wordt beschuldigd, en geen onschuldige verdachten worden aangepakt, leiden valse beschuldigingen nog steeds tot een verspilling van beperkte politiemiddelen en veroorzaken ze publieke onrust. Valse beschuldigingen wekken ook onnodig wantrouwen op jegens echte slachtoffers van verkrachting (Bohmer en Blumberg 1975). Het kan daarom nuttig zijn om valse klagers zo snel mogelijk op te sporen, voordat ze schade kunnen aanrichten aldus De Zutter et al. (2016)

De Zutter et al. (2016) stelden op basis van de literatuur een nieuwe theorie voor die zou kunnen helpen dat doel te bereiken, de theorie van gefabriceerde verkrachting. De theorie van gefabriceerde verkrachting voorspelt dat een valse beschuldiging detecteerbare verschillen zal versterken in vergelijking met echte beschuldigingen van verkrachting, gebaseerd op het principe dat een valse aanklager van verkrachting niet is verkracht en een verhaal moet verzinnen, terwijl het verhaal van een echt slachtoffer is gebaseerd op herinneringen aan de gebeurtenis.

Een veelvoorkomende strategie van leugenaars is om het verhaal eenvoudig en zonder details te houden (Masip en Herrero 2013; Strömwall et al. 2006). Omdat valse klagers leugenaars zijn, zullen valse klagers waarschijnlijk dezelfde strategie hanteren en een beknopt algemeen verhaal construeren.  McDowell en Hibler (1993) betoogden dat een verzonnen verkrachtingsverhaal minder gedetailleerd is dan een authentiek verslag dat consistent is met de theorie van verzonnen verkrachting. Een valse aanklager geeft bijvoorbeeld geen schatting van de duur van de verkrachting of beschrijft niet hoe zij en de verkrachter zich uitkleedden.

Ten eerste gedroegen valse klagers zich als leugenaars en presenteerden ze een beknopt en minder gedetailleerd verhaal dan echte slachtoffers. Ten tweede baseerden valse klagers hun verzonnen verhaal van verkrachting op hun eigen seksuele ervaringen. Daarom omvatten valse beschuldigingen van verkrachting een beperkt scala aan seksuele activiteiten en seksuele posities vergeleken met echte beschuldigingen van verkrachting.  Bijvoorbeeld, anale seks werd niet opgenomen in de verhalen van valse klagers, terwijl 39% van de verhalen van echte slachtoffers anale seks bevatte. Ten derde, valse klagers baseerden, zoals verwacht, hun verhaal op ongeldige overtuigingen over verkrachting.  Verzonnen verkrachters vertoonden bijvoorbeeld geen pseudo-intiem gedrag. Echte verkrachters streelden, kusten en complimenteerden het slachtoffer. Voorspel was opgenomen in 70% van de verhalen van echte slachtoffers, terwijl 14% van de valse klagers voorspel in hun verhaal opnam. Echte verkrachters stelden persoonlijke vragen, probeerden de identiteit en het adres van het slachtoffer te achterhalen en bleven langer bij het slachtoffer dan nodig was. In
30% van de verhalen van echte slachtoffers bood de verkrachter na afloop zijn excuses aan, terwijl geen enkele verzonnen verkrachter in de verhalen van valse klagers dat deed. In 40% van de verhalen van echte slachtoffers was de verkrachter na afloop vriendelijk en in 53% stelde de verkrachter het slachtoffer gerust. Als leken een gebeurtenis moeten verzinnen, zoals een verkrachting, construeren mensen een verhaal op basis van hun eigen ervaringen en mentale representaties van hoe zo’n gebeurtenis zou plaatsvinden.

Als mensen een gebeurtenis verzinnen die helemaal niet is ervaren, zullen mensen het verhaal construeren op basis van ervaringen die worden beschouwd als lijkend op die gebeurtenis. In het geval van verkrachting zullen mensen hun toevlucht nemen tot hun seksuele ervaringen. De seksuele ervaringen waren consensueel, aangezien verkrachting niet werd ervaren. Seksuele ervaringen in een consensuele context zijn niet hetzelfde als seksuele ervaringen in de context van verkrachting. De mentale representaties van mensen over hoe verkrachting zou plaatsvinden zijn ongeldig. De mentale representaties worden beïnvloed door nieuwsmedia, die consequent verkrachting verkeerd voorstellen en daardoor verkrachtingsstereotypen en valse overtuigingen over verkrachting veroorzaken.

De lijst met motieven van Kanin (1994) is de meest geciteerde lijst met motieven om een ​​valse beschuldiging van verkrachting in te dienen. Kanin stelde dat klagers een valse beschuldiging indienen uit wraak, om een ​​alibi te produceren of om sympathie te krijgen. Er wordt een nieuwe lijst met motieven voorgesteld waarin winst de overheersende factor is. In de voorgestelde lijst dienen klagers een valse beschuldiging in uit materieel gewin, emotioneel gewin of een verstoorde mentale toestand. De lijst kan worden onderverdeeld in acht verschillende categorieën: materieel gewin, alibi, wraak, sympathie, aandacht, een verstoorde mentale toestand, herlabelen of spijt. Om de geldigheid van de lijst te testen, werd een steekproef van 57 bewezen valse beschuldigingen bestudeerd bij en verstrekt door de Landelijke Eenheid van de Nederlandse Nationale Politie (NU). De volledige dossiers werden bestudeerd om correcte classificatie door de NU te garanderen en om de motieven van de klagers te identificeren. De resultaten ondersteunen de algehele geldigheid van de lijst. Klagers werden voornamelijk gemotiveerd door emotioneel gewin. De meeste valse beschuldigingen werden gebruikt om ander gedrag te verdoezelen, zoals overspel of spijbelen. Sommige klagers meldden echter meer dan één motief. Een groot deel, 20% van de klagers, zei dat ze niet wisten waarom ze een valse beschuldiging hadden ingediend. De resultaten bevestigen de complexiteit van de motieven voor het indienen van valse beschuldigingen en de moeilijkheden die gepaard gaan met archiefonderzoek. Concluderend is de lijst van Kanin, op basis van de huidige resultaten, geldig, maar onvoldoende om alle verschillende motieven van klagers om een ​​valse beschuldiging in te dienen, te verklaren.

Valse klagers die het verhaal van verkrachting construeren op basis van de ongeldige seksuele ervaringen en mentale representaties construeren een ander verhaal dan echte slachtoffers die het verhaal baseren op herinneringen aan de verkrachting. Zo ontstaan er grote verschillen tussen de verhalen van ware en valse beschuldigingen van verkrachting. De verschillen kunnen worden gebruikt om onderscheid te maken tussen ware en valse beschuldigingen. De auteurs ontwikkelden een model met 187 vragen in de vorm van een stroomdiagram waaruit ze konden afleiden of een verklaring waar of vals is.   Lees hier verder omtrent het onderzoek

Paden naar valse beschuldigingen van seksuele intimidatie.

Dit artikel bespreken O’donohue, William and Bowers, Adrian H. of een beschuldiging van seksuele intimidatie waar of onwaar is. Of specifieke beschuldigingen waar of onwaar zijn, is belangrijk voor vragen over epidemiologie, klinische diagnose en behandeling, administratieve en juridische procedures, evenals het welzijn van daadwerkelijke slachtoffers en onschuldige vermeende daders. Het is volgens hen naïef en schadelijk om te werken met de heuristiek: ‘Alle beweringen zijn waar’. De waarheid van veel beschuldigingen is echter erg moeilijk te bepalen, vooral zoals vaak het geval is wanneer er geen getuigen zijn, geen doorslaggevend hard bewijs en de aanwezigheid van een situatie waarin beide partijen uiteenlopende verklaringen hebben van de vermeende gebeurtenis. Er is weinig theoretisch of empirisch werk verricht over wat iemand ertoe zou kunnen brengen een valse beschuldiging van seksuele intimidatie te doen. Het artikel geeft een overzicht van de complexiteit van onderzoeken naar seksuele intimidatie en somt 14 mogelijke paden op die leiden tot valse beschuldigingen: liegen; borderline persoonlijkheidsstoornis, theatrale persoonlijkheidsstoornis, psychose, genderdiscriminatie, middelenmisbruik, dementie, valse herinneringen, valse interpretaties, bevooroordeelde interviews, sociopathie, persoonlijkheidsstoornissen niet anderszins omschreven, onderzoeksfouten en fouten bij het bepalen van de mate van intimidatie.

Besluit

Het doen van een valse aangifte is geen onbekend verschijnsel. Er zijn meerdere onderzoeken verricht naar valse aangiften van seksueel misbruik van kinderen en stalking. Het blijkt dat in gevallen van valse aangiften vaak conflicten een onderliggende rol spelen.  Het gaat dan voornamelijk om problematische scheidingssituaties van ouders en ruzies om omgangsregelingen.  Bij valse aangiften van bijvoorbeeld stalking komen vaak psychische stoornissen bij aangeefsters voor.  In diverse onderzoeken worden uiteenlopende criteria gehanteerd om te bepalen of een aangifte vals is of niet, schrijven van Wijk, A., Nieuwenhuis, Annemiek (2011).

In diverse onderzoeken worden uiteenlopende criteria gehanteerd om te bepalen of een aangifte vals is of niet.  De zuiverste manier om dit te bepalen, is als de aangeefster zelf toegeeft dat het delict niet heeft plaatsgevonden.  Over de omgang van valse aangiften zijn er geen eenduidige conclusies te trekken.  Zoals elders op deze website aangegeven fluctueren de percentages valse aangiften van 1.5 tot 90 procent.  Op basis van inschattingen (zonder empirische basis) van zedenrechercheurs in Nederland kan het percentage valse aangiften oplopen tot 25% (Van Wij, 2006 in van Wijk, A., Nieuwenhuis, Annemiek, 2011)

Ondertussen blijkt uit onderzoek dat meer en meer mensen angst hebben om vals beschuldigd te worden omtrent zedenzaken. Fansher, A.K. , Musamali, T. & Self,M.  (2022) deden onderzoek bij studenten en concludeerden : De resultaten ondersteunden dat een aanzienlijk deel van de mannen minstens “een beetje” bang is om ten onrechte beschuldigd te worden van seksueel misbruik, en meer dan vrouwen, en dat ze deze angsten vaak binnen hun sociale kring bespreken.  Mannen uiten hun bezorgdheid  dat ze ten onrechte beschuldigd  zullen worden van seksueel misbruik, en verwachten ernstige gevolgen voor hun eigen leven. Focusgroepen en interviews met mannelijke studenten suggereren dat dergelijke angsten deels voortkomen uit gendernormen die van hen verwachten dat ze seksuele ontmoetingen initiëren en toestemming verkrijgen, ook al gaat alcoholconsumptie vaak vooraf aan seks en is verbale communicatie van toestemming zeldzaam (Shumlich & Fisher, 2020 in Fansher, A.K. , Musamali, T. & Self,M. 2022).

Valse beschuldigingen van seksueel misbruik zijn volgens Fansher, A.K. , Musamali, T. & Self,M.  (2022) een onderwerp dat steeds vaker in de media wordt besproken. Deze discussies houden mythes over het melden van seksueel misbruik en angst om vals beschuldigd te worden in stand. Ondanks deze toename in publiciteit en angst, is er weinig onderzoek gedaan naar variabelen die verband houden met deze kwesties en wat er aan gedaan kan worden. Op zijn minst heeft de huidige studie gesuggereerd dat angst voor valse beschuldigingen een zorg is onder studenten die aangepakt moet worden door getrainde docenten en medewerkers, om de kans te verkleinen dat mythes informeel gedeeld en in stand gehouden worden. Toekomstig onderzoek op dit gebied is nodig om te bepalen hoe angsten gerelateerd zijn aan seksueel gedrag, zoals het zoeken naar toestemming, om beter te begrijpen hoe beleid deze kwesties effectief kunnen aanpakken.

Naar waarheidsvinding is er de aanbeveling dat het beleid in elke casus van mogelijk vermeend seksueel misbruik het als een uitdrukkelijke plicht moet beschouwen  dat politiefunctionarissen, onderzoeksrechters en forensische deskundigen eerst en vooral onbevoordeeld zoeken naar oprechte waarheidsvinding. Daar mogen geen taboes  ook niet omwille van MeToo voor uit de weg gegaan worden.

Bronnen

Borderline personality and False Allegations of Sexual Assault https://arizonaforensics.com/borderline-personality-and-false-allegations-of-sexual-assault/ Geraadpleeg op 11/01/2025

Blotcky, A. D. https://www.psychiatrictimes.com/view/why-some-children-lie-about-sexual-abuse Geraadpleegd op 20/12/2024

De Zutter,A, Horselenberg,R., van Koppen, P. (2016). Detecting the True Nature of Allegations of Rape. Journal of Police and Criminal Psychology, june 2016 DOI 10.1007/s11896-016-9203-z

De Zutter, A.(2018) Filling false vice reports : Distinguishing true from false allegations of rape.  (april 2021) The European Journal of Psychology Applied to Legal Content  http://dx.doi.org/10.1016/j.ejpal.2016.02.002

De Zutter, André WEA, et al. Motives for filing a false allegation of rape.Archives of Sexual Behavior, Vol 47(2), Feb, 2018. pp. 457-464.

Fansher, A.K. , Musamali, T. & Self,M.  (2022): Fear and Consent: An Exploratory Study of Fear of False Accusations of Sexual Assault and Consent- Seeking Practices, Journal of School Violence, DOI: 10.1080/15388220.2022.2138410

O’donohue, William and Bowers, Adrian H. (2006). Journal of Investigative Psychology and Offender Profiling, Vol 3(1), Jan, 2006. pp. 47-74.

Nierop, N.M. & van den Eshof, P. (2008).  Misbruik, misleiding en misverstanden.  Onderzoeksverslag van de Landelijke Expertisegroep Bijzondere zedenzaken over de periode 2003-2007

Six Reasons People Make False Accusations and How to Deal with it (2023) https://www.psychologs.com/6-reasons-people-make-false-accusations-and-how-to-deal-with-it/ Geraadpleegd 05/01/2025

Turner, S. (2021). How to tell if someone is lying about trauma. Sabino Recovery. https://www.sabinorecovery.com/how-to-tell-if-someone-is-lying-about-trauma/ Geraadpleegd 16/01/2025

van Wijk, A., Nieuwenhuis, Annemiek. (2011) Lastige verhalen. Een exploratief onderzoek naar valse aangiften van zedenfeiten door meisjes van 12-18 jaar. Bureau Beke. Beke Reeks

Veraart, C. (2012) Valse zeden. Juridische Uitgeverij Ars Aequi.