De wetenschap achter verdrongen en valse herinneringen

De vraag hoe traumatische ervaringen, zoals seksueel misbruik, wordt herinnerd tot een van de meeste verhitte debatten in de psychologie. Het gaat dan met de naam van het probleem van verdringing en van traumatische ervaringen experimentele kunnen worden opgeslagen. Otgaar en collega’s laten zien dat het debat evenredig aan een solide opmars bezig is. De aanname dat verdringing bestaat kan bijdragen aan het ontstaan ​​van pseudo-herinneringen die tot valse beschuldigingen en onterechte veroordelingen kunnen leiden.

Simone had last van depressieve klachten en zij onderging om die reden psychotherapie. Na een aantal gesprekken had de therapeut de indruk dat er iets ernstigs met haar gebeurd moest zijn, maar dat zij daar vanwege de pijnlijke aard geen herinnering aan had. De therapeut stelde voor om gebruik te maken van hypnose.

Na meerdere jaren therapie te hebben gevolgd begon Simone zich te herinneren dat onder andere haar ouders haar ritueel misbruikt hadden. Vanwege haar hervonden herinnering verbrak ze het contact met haar ouders.  In Simones casus speelt de vraag hoe traumatische ervaringen, zoals seksueel misbruik, worden herinnerd. Dat onderwerp is onderdeel van een van de meeste verhitte debatten die ooit in de psychologie zijn gevoerd (Brewin et al., 2021; Otgaar et al., 2019). Het gaat om de kwestie of herinneringen aan traumatische gebeurtenissen op een onbewust niveau kunnen worden opgeslagen en op een later moment op accurate wijze kunnen worden hervonden. In Nederland is recentelijk veel ophef ontstaan rondom deze kwestie. Zo is de suggestie gewekt dat sommige wetenschappers in hun publiekelijke uitlatingen vooral claimen dat hervonden herinneringen fictieve herinneringen zijn en niet ingaan op de vraag of hervonden herinneringen ook authentiek kunnen zijn (zie bijvoorbeeld Jaspers, 2021).

Deze discussie is terug te voeren op het debat over verdringing en hervonden herinneringen dat zich afspeelde in de jaren ’90 van de vorige eeuw (Loftus, 1994). Dat debat werd vooral aangewakkerd door rechtszaken waarin het dikwijls ging om mensen die leden aan allerhande psychische klachten, zoals moedeloosheid en paniekaanvallen, en daarvoor psychologische hulp zochten.

Bij therapeutische interventies werd gesuggereerd dat zulke klachten het gevolg waren van verdrongen herinneringen aan seksueel misbruik. Het idee was dat zulke herinneringen vanwege hun traumatische karakter waren verdrongen: de betrokkene had op bewust niveau geen kennis van het misbruik, maar op onbewust niveau zorgden de herinneringen voor allerlei klachten.

Therapeuten gingen op zoek naar zulke herinneringen door gebruik te maken van suggestieve technieken zoals hypnose. Uiteindelijk hervonden patiënten herinneringen aan seksueel misbruik die ze voorafgaand aan de therapie niet hadden.

Geheugenonderzoekers betoogden echter dat er vraagtekens bij de hervonden herinneringen konden worden geplaatst: de suggestieve werking van bepaalde therapeutische technieken zou ertoe kunnen hebben geleid dat herinneringen aan niet-meegemaakte gebeurtenissen werden gecreëerd, ook wel pseudo-herinneringen of valse herinneringen genoemd (Otgaar et al., 2021).

Het nefaste effect van zulke herinneringen was dat soms juridische stappen werden genomen waardoor onschuldige verdachten valselijk werden beschuldigd en bijgeval onterecht werden veroordeeld. Het probleem met verdringing is dat het bestaan ervan moeilijk te bewijzen is. Ook al krijgt iemand herinneringen aan misbruik in therapie, wil dat nog niet zeggen dat die herinneringen eerder verdrongen waren. Er zijn andere verklaringen voor het opduiken van nieuwe herinneringen in het bewustzijn. Zo heeft wetenschappelijk onderzoek laten zien dat pseudo-herinneringen aan fictieve gebeurtenissen relatief eenvoudig kunnen worden opgewekt (bijv. Loftus & Pickrell, 1995). Buiten de mogelijkheid dat hervonden herinneringen pseudo- herinneringen kunnen zijn, ontbreekt wetenschappelijke ondersteuning voor het fenomeen van verdringing (zie hieronder).

Alternatieve Verklaringen voor Verdringing, Onbewuste, en Hervonden Herinneringen

Het idee van verdringing staat haaks op onderzoek dat laat zien dat traumatische ervaringen juist goed beklijven in het geheugen (zie bijvoorbeeld Goldfarb et al., 2018; Kensinger & Ford, 2021; McKinnon et al., 2014). Zo onderzochten de Nederlandse psychologen Wagenaar en Groeneweg (1991) de herinneringen van overlevenden aan de tijd dat ze gevangen zaten in concentratiekampen van de Nazi’s. Hun belangrijkste conclusie was dat de betrokkenen zich die verschrikkelijke ervaringen over het algemeen juist goed herinneren. Sommige respondenten waren gebeurtenissen veertig jaar na dato vergeten, terwijl ze die gebeurtenissen wel hadden gerapporteerd vlak na de oorlog.

Maar dit vergeten werd door de auteurs niet betiteld als verdringing. Sterker nog: dat respondenten sommige gruwelijke details kwijt waren na veertig jaar, maar die zich wel hadden herinnerd in de jaren vlak na de oorlog, duidt eerder op “normaal vergeten” dan op verdringing. Als er sprake was geweest van verdringing dan zouden zij deze gebeurtenissen ook kort na de oorlog kwijt zijn geweest (zie ook Merckelbach et al., 2003). Het is immers één ding om gebeurtenissen – ook verschrikkelijke gebeurtenissen – te vergeten onder invloed van het verstrijken van de tijd (Schacter, 1999), maar iets anders om te veronderstellen dat de menselijke psyche is uitgerust met een complexe module om desgewenst te vergeten (Wegner et al., 1987).

Onderzoek heeft zo laten zien dat suggestieve druk in relatief korte tijd kan leiden tot pseudo-herinneringen, zelfs tot pseudo-herinneringen aan negatieve gebeurtenissen. Die bevindingen geven een adequate verklaring over hoe suggestie in therapie kan leiden tot pseudo- herinneringen aan seksueel misbruik.
In het debat over verdringing wordt therapie dikwijls als boosdoener gezien in zaken waarin individuen herinneringen hervonden in therapie (Patihis & Pendergrast, 2019).

Het is aangetoond dat suggestieve therapeutische interventies zoals hypnose kunnen aanzetten tot de vorming van valse herinneringen (Lynn et al., 2020). De beroepsgroep is zich daarvan bewust. De beroepscode van de Nederlandse Beroepsvereniging van Hypnotherapeuten bevat de expliciete waarschuwing dat de beoefenaar “zich onthoudt van een werkwijze met gerichte suggestieve beïnvloeding, waarbij sprake is van het ophalen en/of bovenkomen van herinneringen en de herinterpretatie daarvan door de cliënt.”2 Ook de beroepscode voor Psychotherapie (2018) maant psychotherapeuten tot voorzichtigheid omdat “..de in een psychotherapeutisch contact opkomende herinneringen wel mogelijkerwijs maar niet noodzakelijkerwijs een accurate weergave van de werkelijkheid vormen” (p.18).3

Er zijn ook therapeutische interventies die op het eerste gezicht echter niet suggestief lijken. Een daarvan is Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR); een techniek die in toenemende mate wordt gebruikt bij de behandeling van verschillende stoornissen en vooral trauma gerelateerde klachten (Cuijpers et al., 2020). Bij EMDR worden eerst mogelijke traumatische ervaringen van patiënten vastgesteld. Patiënten dienen dan hun meest traumatische herinnering op te halen waarna de therapeut met zijn vinger horizontaal in het gezichtsveld van de patiënt beweegt – het kan overigens ook een geluidje, een lampje of een combinatie daarvan zijn dat afwisselend links of rechts wordt gegeven. Patiënten dienen dan de bewegende vinger te volgen. Onderzoek wijst uit dat zulke oogbewegingen ervoor zorgen dat de levendigheid en emotionaliteit van een traumatisch herinnering afvlakt (zie bijvoorbeeld Lee & Cuijpers, 2013; Houben et al., 2020).

Behalve dat oogbewegingen de scherpe kant van traumatische herinneringen beïnvloeden, doet recent onderzoek vermoeden dat zulke oogbewegingen de vorming van valse herinneringen zouden kunnen bevorderen. Zo lieten Houben en collega’s (2018) zien dat proefpersonen eerder geneigd zijn om met suggestie mee te gaan als ze oogbewegingen moeten maken dan als ze dat niet hoeven te doen. In vervolgonderzoek zijn die bevindingen echter niet gerepliceerd (Van Schie & Leer, 2019). Daarom hebben onderzoekers zich toegelegd op het effect van oogbewegingen op andere typen valse herinneringen. Recente studies hebben laten zien dat spontane pseudo-herinneringen eerder opduiken na oogbewegingen dan als zulke oogbewegingen niet worden uitgevoerd (Houben et al., 2020; Leer & Engelhard, 2020).

Oogbewegingen, zoals gebruikt in EMDR, kunnen niet alleen geheugenvervorming in de hand werken. Onderzoek laat ook zien dat EMDR-therapeuten het idee van verdringing niet afwijzen. Houben en collega’s (in druk) vroegen aan EMDR-therapeuten of ze geloofden dat traumatische herinneringen onbewust kunnen worden verdrongen. Ze vonden in twee studies dat tussen de 70% en 90% van de therapeuten daar bevestigend op antwoordde.

De nasleep van het geloof in verdringing is dat therapeuten in sessies aan hun patiënten kunnen suggereren dat hun symptoomprofiel het gevolg is van een verdrongen herinnering aan vroegkinderlijk misbruik. De Amerikaanse onderzoekers Patihis en Pendergrast (2019) hebben dat treffend geëtaleerd. Zij vroegen aan Amerikaanse burgers die ooit psychotherapie hadden ondergaan of hun behandelaars een keer hadden gesuggereerd dat ze verdrongen herinneringen hadden. Ze vonden dat dat het geval was in 9% van hun steekproef (N = 2326). De psychologen Dodier en collega’s (2019) hebben vergelijkbare resultaten gevonden in een Franse populatie (met een percentage van 6%). Dat type onderzoek laat dus zien dat het concept verdringing nog steeds onderdeel is van de psychologische gereedschapskist van therapeuten om symptomen van patiënten te verklaren.

Het moge duidelijk zijn dat het debat over verdringing en of trauma’s onbewust hun invloed kunnen uitoefenen op gedrag en klachten springlevend is. Controversiële ideeën over het geheugen doen nog steeds de ronde. Zo laat onderzoek zien dat het geloof in verdringing nog steeds prevalent is onder clinici. Sommige hedendaagse therapeutische technieken (bijvoorbeeld oogbewegingen in EMDR) vergroten mogelijkerwijs de kans op valse herinneringen. Zolang het debat over verdringing nog bestaat, is de kans groot dat therapeuten die geloven in verdringing op zoek gaan naar onbewuste trauma’s in hun patiënten. Zulke exercities kunnen leiden tot valse herinneringen die tot valse beschuldigingen en onterechte veroordelingen kunnen leiden.

Hoe nu verder? Het is belangrijk dat het debat over verdringing en onbewuste traumatische herinneringen niet verder wordt gepolariseerd (zie ook Lindsay & Briere, 1997). In onze optiek zijn daarom de volgende twee onderzoekslijnen belangrijk. Allereerst dient onderzocht te worden hoe en of het geloof in verdringing kan worden bijgesteld door scholing. Zo demonstreerden Sauerland en Otgaar (in druk) dat studenten die een blok volgden over het geheugen van getuigen en slachtoffers (met onder andere onderwijs over verdringing) minder geneigd waren te geloven in verdringing na dan voor aanvang van het blok. Het zou dienstig zijn om te onderzoeken of eenzelfde trend wordt waargenomen als therapeuten zulke kennis opdoen. Het zou ook goed zijn om meer onderzoek te doen naar zogeheten herroepers.

Herroepers zijn mensen die ooit claimden te zijn misbruikt maar later hun herinnering hebben ingetrokken (Ost et al., 2002). Onderzoek kan inzicht geven in hoe herroepers zich fictieve gebeurtenissen zijn gaan herinneren.

Wat verder van belang is bij het oplossen van de controverse is dat de betrokkenen zich rekenschap geven van hun professionele taak en positie, en van de beperkingen daarvan. Wetenschappers krijgen betaald om wetenschappelijk onderzoek te doen, waarmee een stukje van de werkelijkheid in kaart kan worden gebracht. Als wetenschappers getuige zijn van praktijken die niet stroken met hun kennis, ervaren ze het meestal als hun plicht om het ontbreken van de wetenschappelijke onderbouwing van die praktijken aan te kaarten.

Maar principieel kunnen wetenschappers niet de hele werkelijkheid in kaart brengen, noch die aan iedereen verkopen. Wetenschappelijk is het niet te doen om te bewijzen dat verdringing niet bestaat. Je kunt namelijk niet bewijzen dat iets niet bestaat.

Je kunt hoogstens zeggen dat iets ondanks veel speurwerk niet is aangetoond door wetenschappelijk onderzoek. En er kunnen alternatieve verklaringen worden geopperd. Maar de wetenschappelijke argumenten zullen altijd indirect zijn. Believers zijn daarmee en daarom moeilijk te overtuigen.

De primaire taak van therapeuten is bevorderen van het welzijn van de patiënt. Dat geschiedt in de regel door diens klachten, het therapeutisch narratief, als uitgangspunt te nemen. Een kritische waarheidsvinding, het juridische narratief (bijvoorbeeld naar het vermeende trauma van een cliënt die PTSS lijkt te hebben) hoort daar niet bij. Dat uitgangspunt is prima in de therapeutische context. Als de gevolgen van een behandeling echter zijn dat de cliënt hervonden herinneringen aan een traumatisch incident heeft, mag de vraag worden gesteld of hij/zij daar op termijn echt bij is gebaat.

Dient het de cliënt om herinneringen aan trauma af te stoffen, nog daargelaten of die herinneringen echt zijn of fictieve gebeurtenissen betreffen? Deze vraag gaat nog vooraf aan die naar de gevolgen voor derden (beschuldigde familieleden die het trauma zouden hebben veroorzaakt).
Hoewel therapeuten veelal een academische opleiding hebben genoten, kunnen zij soms het overzicht ontberen dat nodig is om vruchtbaar bij te dragen aan een wetenschappelijke discussie. Zij baseren hun kennis voornamelijk op hun contacten met cliënten. Maar daardoor hebben ze een scheef beeld van de werkelijkheid. Zij moeten de eerste patiënt die geen klachten overhoudt aan trauma nog tegenkomen. Dat komt doordat zulke mensen zich niet tot de therapeut wenden voor hulp.

Het idee dat mensen met onverklaarbare klachten waarschijnlijk getraumatiseerd zijn, stoelt daarmee op een scheef wereldbeeld. Misschien zijn veel meer mensen in meer of mindere mate getraumatiseerd, maar is dat op zichzelf niet de uiteindelijke oorzaak van aspecifieke klachten.

Kortom: als therapeuten zich mengen in wetenschappelijke discussies zouden ze zich bewust moeten zijn van de beperkingen van louter anekdotische klinische observaties. Als het gaat om het optreden als getuige-deskundige in de rechtszaal, stellen Zajac en collega’s (2013) dat “… people whose primary occupation is clinical practice are not automatically qualified to give evidence on human memory, even if they have published the occasional paper” (p. 615).

Lees hier het hele artikel Otgaar_etal_VerdrongenHerinneringen_InDruk_DePsycholoog

Oorspronkelijke bronnen https://www.researchgate.net/publication/352837102_De_wetenschap_achter_verdrongen_en_valse_herinneringen

 

Geplaatst in Diverse valse beschuldigingen, Valse herinneringen door therapie.