Hervonden herinneringen in therapie zijn vaak niet betrouwbaar

In academische, therapeutische en justitiële kringen heerste decennia lang een sterke onenigheid over het al dan niet bestaan van hervonden herinneringen aan seksueel kindermisbruik die authentiek zijn, dat wil zeggen verwijzen naar echte ervaringen (Loftus 1993; Wessel & Merckelbach 2004). De intensiteit van het debat is gaandeweg aanzienlijk afgenomen. Toch blijven hervonden herinneringen onderwerp van discussie. Vooral in de juridische context speelt de authenticiteitkwestie nog steeds een rol (zie Merckelbach e.a. 2010). Zo blijkt dat ongeveer 17% van de aangiften bij de speciaal in het leven geroepen commissie Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) aspecten van hervonden herinneringen bevatten (Nierop & Van den Eshof 2008 p.30; Nierop & Van den Eshof 2010 p.153­154).

Wanneer er bij een verlate aangifte sprake lijkt te zijn van een hervonden herinnering, is kennis aangaande de aard van dit fenomeen van belang. Wetenschappelijk onderzoek toont namelijk aan dat de context van het hervinden, meer bepaald het type hervonden herinneringservaring, belangrijk is voor de authenticiteitbepaling van de herinneringen (zie Raymaekers e.a. 2008 voor een overzicht). Zo maakte een recente studie een onderscheid tussen herinneringen die hervonden werden in therapie versus spontaan hervonden herinneringen. De resultaten van deze studie lieten zien dat het moeilijk is om authentieke, in therapie hervonden herinneringen te identificeren (Geraerts e.a. 2007). Zo kon geen enkel van de in therapie hervonden herinneringen met collateraal bewijs worden onder­ bouwd. Spontaan hervonden herinneringen konden echter op heel wat meer authenticiteitbewijs rekenen (hoewel de term authenticiteitbewijs in deze context misleidend is): 37% van deze herinneringen kon met collateraal bewijs worden ondersteund. In het onderstaand artikel betoogt de auteur dat het categoriseren van hervonden herinneringen ingewikkelder en problematischer is dan aanvankelijk gedacht. Ook legt hij uit waarom het belangrijk is om consistente, universele en repliceerbare classi­ficatiecriteria te ontwikkelen.

Een van de meest omstreden controverses binnen het veld van de psychologie en psychiatrie richt zich op de vraag of men traumatische herinneringen, zoals seksueel kindermis­bruik, kan vergeten, dan wel verdringen. Meer specifiek is de vraag of herinneringen aan dergelijke gebeurtenissen, na een periode van vergeten, accuraat kunnen worden hervonden. Twee posities die aanvankelijk lijnrecht tegenover elkaar leken te staan, zorgden voor een aanzienlijke verdeeldheid onder wetenschappers, clinici en juristen. Aan de ene kant was er de visie dat traumatische herinneringen als het ware uit het bewustzijn kunnen worden verdrongen om vervol­gens te worden hervonden.

Voornamelijk clinici, maar ook academici, beweerden dat deze vorm van dissociatief geheu­genverlies de motor is achter het hervinden van authentieke traumatische herinneringen (Brown e.a. 1998). Aan de andere kant waren zij die erop wezen dat traumatische gebeurtenissen doorgaans in het geheugen worden gegraveerd, hetgeen impli­ceert dat dergelijke gebeurtenissen zelden of nooit worden vergeten.

De aanhangers van deze theorie waren sceptisch over de authenticiteit van hervonden herinneringen. Dit omdat het bewijs voor verdringing van traumatische herinnerin­gen volgens hen nagenoeg onbestaand was (McNally 2003). Ondertussen zijn de scherpe kantjes van het debat er enigs­zins af. De op het eerste zicht ver uit elkaar liggende interpretaties van hervonden herinneringen lijken stilaan naar elkaar toe gegroeid (Raymaekers e.a. 2008). Door het experimenteel onderzoek naar hervonden herinneringen van de afgelopen jaren is namelijk gebleken dat de ogenschijnlijk tegenoverge­stelde posities binnen deze controverse op allerlei punten wel degelijk met elkaar te verzoenen zijn.

Een  casus gaat over mevrouw R. Zij vertelt ons tijdens een interview het volgende verhaal; er is een periode geweest waarin ze geen herinneringen had aan haar misbruikverleden. Ook mevrouw R. was bij het begin van de gebeurtenissen zes jaar. Het misbruik duurde in haar herinnering ongeveer tot haar achtste levensjaar. Ook zij had toen geen besef over wat er zich op dat moment precies afspeelde. Wanneer een goede vriendin haar op 22-jarige leeftijd vertelt over haar incestverleden, beseft ze plots dat ook zij een slachtoffer van seksueel misbruik is geweest. Van haar 8ste tot haar 22ste heeft ze niet aan het misbruik gedacht en beschrijft ze deze periode als de periode waarin ze het misbruik was vergeten. Wanneer we haar vragen of ze het misbruik daadwerkelijk was vergeten, of dat de mogelijkheid bestaat dat ze er gewoon niet aan heeft gedacht, antwoordt ze het volgende: ‘Ik vind het moeilijk om dit achteraf te zeggen. Ik dacht toen niet aan het misbruik, het lijkt achteraf alsof ik het in die tijd echt wel was vergeten. Maar als ik er zo over nadenk, zou het ook kunnen dat de herinneringen er al die tijd niet waren omdat ik het hele gebeuren gewoon niet als misbruik beschouwde.’

Article in GZ – Psychologie · December 2010

Lees hier het hele rapport  https://www.researchgate.net/publication/307776048_Het_classificatieprobleem_bij_onderzoek_naar_hervonden_herinneringen

Geplaatst in Valse herinneringen door therapie.