Op 8 mei 2013 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda een vonnis uitgesproken in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het doen van een valse aangifte van verkrachting. De verdachte, bijgestaan door haar raadsman mr. Van de Luijtgaarden, werd ervan beschuldigd op 15 februari 2012 in Breda een valse aangifte te hebben gedaan van verkrachting, en op 17 februari 2012 in Eindhoven valselijk te hebben verklaard over deze verkrachting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting op 25 april 2013 heeft de officier van justitie, mr. De Brouwer, bewijs gepresenteerd, waaronder verklaringen van getuigen en videomateriaal dat de verdachte en de vermeende dader toonde in een seksuele situatie.
De verdachte had verklaard dat zij op 13 februari 2012 door een jongen was verkracht, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor dwang of geweld, zoals vereist voor een verkrachting. De verklaringen van de verdachte tijdens het studioverhoor en de beelden op de usb-stick toonden aan dat er sprake was van vrijwillige seks. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk een valse aangifte had gedaan, wetende dat het feit niet had plaatsgevonden.
De verdediging voerde aan dat de verdachte, gezien haar verstandelijke beperking, niet in staat was om de gevolgen van haar aangifte te overzien. De rechtbank erkende de kwetsbaarheid van de verdachte, maar oordeelde dat zij voldoende inzicht had in haar gedragingen. De verdachte had gedetailleerd verklaard over de gebeurtenissen en had geen gebruik gemaakt van haar recht om te zwijgen over haar beweegredenen.
De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte had gedaan van verkrachting en dat zij ook vals had verklaard tijdens het studioverhoor. De verdachte werd schuldig bevonden aan het opzettelijk doen van een valse aangifte, wat een ernstig feit is dat aanzienlijke gevolgen kan hebben voor de beschuldigde.
Wat betreft de strafoplegging eiste de officier van justitie een gevangenisstraf van drie maanden. De verdediging vroeg om een voorwaardelijke straf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar zwangerschap en blanco strafblad. De rechtbank oordeelde echter dat de ernst van de valse aangifte en de impact op de beschuldigde zwaarder wogen dan de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarom werd de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden.
De rechtbank gelastte ook de teruggave van een in beslag genomen slip aan de verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar was voor verbeurdverklaring. Het vonnis werd uitgesproken door mr. Volkers, voorzitter, en de rechters mr. Kooijman en mr. Van Gessel, in aanwezigheid van griffier Vermaat.
Bronnen
ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ9927 Rechtbank Zeeland-West-Brabant , 08-05-2013 / 02-806072-12 Strafrecht